4/21 Cursus 1 Meer dan lezen, § 4 Stappenplan Lezen

Cursus 1 Meer dan lezen
§ 4 Stappenplan Lezen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Cursus 1 Meer dan lezen
§ 4 Stappenplan Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

  • Lesdoel
  • Lezen
  • Wat weet je nog?
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat oriënterend lezen, globaal lezen en precies lezen en analyseren zijn (stappenplan lezen);
  •  heb  je geoefend met oriënterend lezen, globaal lezen, precies lezen en analyseren;
  • heb je geoefend met begrijpend lezen.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Maak aantekening indien nodig!

Slide 5 - Tekstslide

Noteer vijf begrippen met betekenis die je tot nu toe over het stappenplan lezen hebt geleerd en hebt gebruikt.

Slide 6 - Open vraag

Stappenplan
Stap 2: Globaal lezen 
Om alvast een idee van de inhoud te krijgen, lees je de tekst vluchtig door: 
• Stel vast uit welke alinea(’s) de inleiding en het slot bestaan. Zet strepen tussen inleiding, middenstuk en slot.
• Probeer deelonderwerpen te onderscheiden: lees van elke alinea het begin en het eind en ga op zoek naar kernzinnen. Zet strepen tussen de delen. 

Slide 7 - Tekstslide

Functies tekstdelen globaal
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
• een gebeurtenis beschrijven;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen.
Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
bijvoorbeeld:
• de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
• een conclusie trekken;
• de vraag uit de inleiding beantwoorden


Vaak hebben ze een vaste structuur (tekststructuur)!

Slide 8 - Tekstslide

                                  Deelonderwerp

Een deelonderwerp is een tekstgedeelte dat een deel van het onderwerp behandelt. 

Uitwerking per deelonderwerp: soms bestaat een deelonderwerp uit één alinea, soms vormen enkele alinea's samen een deelonderwerp.

Tussenkopje vertelt wat het deelonderwerp is. --> kernzin moet daarover gaan!

Slide 9 - Tekstslide

Kernzin
De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en daarna komt de rest (uitleg en voorbeelden).

De kernzin is meestal de de eerste of tweede zin in de alinea en soms de laatste

--> gaat over het deelonderwerp!



Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan
Stap 3: Precies lezen 
• Ga na of je eerdere verwachtingen over de tekst bevestigd worden.
Noteer de betekenis van woorden die je niet kent: achterhaal die via een woordraadstrategie of raadpleeg een woordenboek.
Markeer van elke alinea de kernzin of de zinnen die samen de belangrijkste informatie geven.
Markeer de signaalwoorden die verbanden tussen alinea’s aangeven.
Noteer (in de marge) de deelonderwerpen: kernwoorden of vragen die in het betreffende tekstgedeelte beantwoord worden.
Markeer (als die er zijn) woorden die de functie van een alinea aanduiden.
Markeer signaalwoorden die een belangrijk verband tussen zinnen aangeven.

Slide 11 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
- synoniem --> exact - precies
- omschrijving/definitie curriculum - het leerplan van een vak of school
- voorbeeld domeinen Nederlands, zoals schrijven, lezen, taalbeschouwing, mondeling
- tegenstelling - pro-actief, bedenkt alvast wat hij kan doen
- bekend woorddeel - woord-raad-strategie --> raden op basis van bekende woorddelen
Woord: groep van spraakklanken met een eigen betekenis
Raad: op goed geluk (het juiste) antwoord geven op een vraag; gissen 
Strategie: plan van handelen

(- afbeelding)
(- woordenboek)

Slide 12 - Tekstslide

Kernzin
De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en daarna komt de rest (uitleg en voorbeelden).

De kernzin is meestal de de eerste of tweede zin in de alinea en soms de laatste

--> gaat over het deelonderwerp!



Slide 13 - Tekstslide

Tekstverband - signaalwoord
Tekstverband = het verband van een tekst
--> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
Signaalwoorden = een woord dat een signaal geeft
--> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

Slide 14 - Tekstslide

Veel gebruikte tekstverbanden/signaalwoorden 
Verbanden
• chronologisch verband
• concluderend verband
• doel – middelverband
• oorzakelijk verband

• redengevend verband
• samenvattend verband
• toelichtend verband 
• vergelijkend verband 
• opsommend verband 




Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger
• samengevat, kortom, dus, dat houdt in, concluderend, al met al
• opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
• daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
• want, omdat, daarom, dus, de reden hiervoor, dankzij,
• kortom, samengevat, al met al, met andere woorden
• bijvoorbeeld, zoals, denk aan, zo, als, neem nou
• in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - vergelijkende trap meer dan/ groter dan /beter dan etc.
• verder, bovendien, tot slot, ook (NOOIT AAN HET BEGIN VAN EEN ALINEA OF ZIN!)

Let op: er zijn meer tekstverbanden!

Slide 15 - Tekstslide

Functie
- Functie(woorden) kun je koppel je zelf aan een stukje tekst
- Tekstgedeelte vervult een bepaalde functie binnen een tekst
- Een tekstgedeelte: alinea, stuk van een alinea of meerdere alinea's
- Functiewoorden staan hoeven niet altijd letterlijk in de tekst staan!

Voorbeeld in het kort:
Betoog: standpunt/stelling (inleiding en slot), argument - uitwerking - tegenargument - uitwerking - weerlegging -uitwerking (alle drie in het middenstuk), samenvatting/conclusie (slot) --> kan dus door een signaalwoord worden aangeduid (aangegeven)!

Andere voorbeelden functiewoorden: constatering, definitie, gevolg, oorzaak, verklaring en voorwaarde

Hoe?
Onderstreep de belangrijkste zin van het tekstgedeelte waar het om gaat (kernzin)
Onderstreep signaalwoorden. 

Slide 16 - Tekstslide

Analyse

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan
Stap 4: Analyse afronden 
Noteer de structuur van de tekst (als die duidelijk herkenbaar is). 
Markeer de hoofdgedachte van de tekst of noteer die in eigen woorden.
Noteer het (belangrijkste) tekstdoel
Noteer de tekstsoort.

Slide 18 - Tekstslide

Tekststructuur
Argumentatiestructuur 
Aspectenstructuur
Probleem-oplossingsstructuur
Verklaringsstructuur
Verleden-heden(-toekomst)structuur
Voor- en nadelenstructuur
Vraag- en antwoordstructuur

Slide 19 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Lezen: de hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.

Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:

Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp?
• De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
• Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
• Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 20 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 21 - Tekstslide

Groepsopdracht oefenen stappen plan lezen
Stap 1: Oriënterend lezen
Markeer in de titel en in het begin van de tekst de woorden en/of zinnen waaruit je kunt opmaken waar de tekst over gaat. Noteer het onderwerp.
Wat weet je al over het onderwerp? Noteer ten minste twee dingen. Maak zo nodig een mindmap.
Noteer een of meer vragen waarop de tekst volgens jou antwoord zou kunnen geven. Licht je antwoord toe.

Stap 2: Globaal lezen 

Bepaal uit welke alinea(’s) de inleiding bestaat. Zet een streep tussen inleiding en middenstuk. 
Bepaal uit welke alinea(’s) het slot bestaat. Zet een streep tussen middenstuk en slot.
Probeer in het middenstuk vijf deelonderwerpen te onderscheiden: lees van elke alinea het begin en het eind. Zet strepen tussen de deelonderwerpen.

Stap 3: Precies lezen 
Zijn je eerdere verwachtingen over de tekst bevestigd? Licht je antwoord toe.
Noteer van onbekende woorden de betekenis die je achterhaald hebt.
Markeer van elke alinea de kernzin(nen).
Markeer de signaalwoorden die een verband tussen alinea’s aangeven.
Benoem de deelonderwerpen met een kopje of een vraag in de linkermarge (tussen de strepen waarmee je de deelonderwerpen hebt afgebakend).
Markeer functiewoorden (als die er zijn): woorden die de functie van (een deel van) een alinea aanduiden.
Noteer waar dat kan in de linkermarge de functie van (een deel van) een alinea.
Markeer woorden die een belangrijk verband tussen (delen van) zinnen aangeven.
Stap 4: Analyse afronden
Kies de structuur kies uit: 


Argumentatiestructuur, aspectenstructuur, probleem-oplossingsstructuur, verklaringsstructuur, verleden-heden(-toekomst)structuur, voor- en nadelenstructuur, vraag- en antwoordstructuur, geen, want de tekst heeft geen duidelijke structuur 

Slide 22 - Tekstslide

Noteer jullie namen boven die uitwerking, maak foto's van jullie uitwerking en load die hier up.

Slide 23 - Open vraag

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    - Online: Cursus 1 Meer dan lezen, § 4 Stappenplan Lezen, opdracht 4 
    + openstaand huiswerk 'Meer dan lezen'

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    10:00

    Slide 24 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wat oriënterend lezen, globaal lezen en precies lezen en analyseren zijn (stappenplan lezen);
    •  heb  je geoefend met oriënterend lezen, globaal lezen, precies lezen en analyseren;
    • heb je geoefend met begrijpend lezen.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 25 - Tekstslide

    Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
    Situatie 1: 
    Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
    Situatie 2: 
    Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
    Situatie 3: 
    Je hebt morgen een toets over voor geschiedenis. Je leest de tekst in je geschiedenisboek.
    Situatie 4:
    Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoekt de website van het pretpark.
    Orienterend lezen
    Globaal lezen
    Intensief lezen
    Zoekend lezen
    Kritisch lezen
    Studerend lezen

    Slide 26 - Sleepvraag

    Ik kan benoemen wat oriënterend lezen, globaal lezen en precies lezen en analyseren zijn (stappenplan lezen).


    😒🙁😐🙂😃

    Slide 27 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 28 - Open vraag

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 29 - Open vraag