Wordorder NPO1

Wordorder        NPO1
Een Engelse zin heeft een vast volgorde die er zo uit ziet:
Onderwerp - Gezegde (PV)- lijdend voorwerp.
Bijv : he likes that girl.
 De volgorde zoals die hier staat is vast, zelfs als de Nederlandse vertaling anders is:
Hij vindt dat meisje leuk, zei hij.
He likes that girl, he said


1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wordorder        NPO1
Een Engelse zin heeft een vast volgorde die er zo uit ziet:
Onderwerp - Gezegde (PV)- lijdend voorwerp.
Bijv : he likes that girl.
 De volgorde zoals die hier staat is vast, zelfs als de Nederlandse vertaling anders is:
Hij vindt dat meisje leuk, zei hij.
He likes that girl, he said


Slide 1 - Tekstslide

Some examples

I like my job
- Did you see your friends       yesterday?
- Helen eats chocolate            every day
Tijdaanduidingen:
Concrete tijdaanduidingen (bijwoorden van tijd) staan aan het begin of eind van de zin:

Y
I got up early yesterday.

Next week he will travel by train.
He will travel by train next week.
  

















Slide 2 - Tekstslide

Tijdsaanduidingen: voor of achter de zin

  • Yesterday I got up early.
  • I got up early yesterday.
  • Next week he will travel by train.
  • He will travel by train next week.

Slide 3 - Tekstslide

Plaats en Tijd
Aanduidingen van plaats en tijd:


Als er meerdere bijwoorden na het werkwoord in een zin staan, dan komen de bijwoorden van plaats altijd vóór de bijwoorden van tijd:
Plaats voor tijd!!!!






















Slide 4 - Tekstslide

Examples:

- Ben walks to work every morning.
- Sam has beenin Canada since April.
-I am going to Paris on monday.

Slide 5 - Tekstslide

Onbepaalde Tijd:
Minder concrete tijdaanduidingen (bijwoorden van onbepaalde tijd) staan vaak halverwege de zin, voorafgaand aan het belangrijkste werkwoord:

I never get used to this temperature.
She always sits in the front.
They had never seen such a show.
We often go to the park.

Slide 6 - Tekstslide

Met to be:
Als het belangrijkste werkwoord een vorm van "to be" is, staat het bijwoord achter het werkwoord:

He is frequently ill.
They were usually out in the fields.

Slide 7 - Tekstslide

Ontkenningen
werkwoorden | ontkenning

Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, maak je een ontkenning. In het Engels gebruik je hiervoor simpelweg het woordje not.
She is a lawyer.
She is not a lawyer.
Horses can fly.
Horses cannot/can't fly.



Slide 8 - Tekstslide

Ontkenningen
Zinnen met andere werkwoorden  

In alle andere gevallen zet je don't / do not voor het werkwoord.

Bij he/she/it wordt dit: doesn't / does not. 

Slide 9 - Tekstslide

Examples:
They live in Spain.
-They don't live in Spain.
You travel by train.
-You do not travel by train.
She works in that building.
-She doesn't work in that building.
He likes football.
-He does not like football.
 



Slide 10 - Tekstslide

Questions

Je kunt op verschillende manieren vragen maken in het Engels: 
Zinnen met werkwoord to be of met hulpwerkwoord

Vragen met to be en hulpwerkwoorden (zoals can / may /should) maak je door het hulpwerkwoord vooraan in de zin te zetten:







Slide 11 - Tekstslide

Examples
You can swim very well.
Can you swim very well?

He is a good runner.
Is he a good runner?

Slide 12 - Tekstslide

Zinnen met andere werkwoorden
Voor de overige werkwoorden begin je vragen met een vorm van het woord "do". Dit woord wordt ook wel de "dummy-do" genoemd omdat het een woordje is dat op zichzelf niks betekent maar de mogelijkheid biedt om een zin een andere functie te geven (zoals, in dit geval, van een zin een vraagzin maken):


Slide 13 - Tekstslide

He/ She
  • Dogs like meat.
  • Do dogs like meat?
Bij he / she /it gebruik je niet do maar does.
Het werkwoord verliest de s omdat de s nu al in does staat!
  • He loves to play tennis.
  • Does he love to play tennis?




Slide 14 - Tekstslide