In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
V5 Oefenvragen Stofwisseling
Zorg ervoor dat je je BINAS bij de hand hebt
Slide 1 - Tekstslide
Dissimilatie van vetten Vetten worden bij de dissimilatie gesplitst in glycerol en vetzuren.
Uit welk van die twee bestanddelen ontstaat de grootste hoeveelheid ATP?
Leg je antwoord uit.
Slide 2 - Open vraag
Waterstofoverdracht In de krebscyclus wordt citroenzuur afgebroken. Daarbij komen energierijke elektronen en waterstofionen vrij. Waaraan worden deze waterstofionen het eerst gebonden?
A
aan ADP
B
aan ATP
C
aan ethanal
D
aan NAD+
Slide 3 - Quizvraag
Chemosynthese Waarin verschilt chemosynthese van fotosynthese?
A
Bij chemosynthese wordt lichtenergie opgenomen door niet-groene pigmenten.
B
Bij chemosynthese wordt geen lichtenergie gebruikt, maar energie die beschikbaar komt bij de oxidatie van anorganische stoffen.
C
Eindproducten van de chemosynthese zijn geen koolhydraten, maar andere stoffen.
D
Grondstoffen voor de chemosynthese zijn geen water en koolstofdioxide, maar andere stoffen.
Slide 4 - Quizvraag
Efficiëntie van de aerobe afbraak Bij de aerobe afbraak van een mol glucose komt 2881 kilojoule energie vrij. Tijdens deze afbraak wordt een deel van de energie vastgelegd in ATP-moleculen. De vastgelegde energie bedraagt 30,5 kJ per mol ATP. Ga uit van een maximale ATP-opbrengst.
Bereken de efficiëntie (het percentage energie dat wordt vastgelegd) van de aerobe afbraak van één mol glucose. Rond af op een geheel getal.
Slide 5 - Open vraag
Glycolyse Welke uitspraak over de glycolyse is niet juist?
A
Bij de glycolyse is netto ATP nodig.
B
Bij de glycolyse wordt een C6-suiker gesplitst in twee C3-suikers.
C
Bij de glycolyse wordt glucose afgebroken.
D
De glycolyse vindt in alle cellen plaats.
Slide 6 - Quizvraag
Cyaankali
KCN (kaliumcyanide of cyaankali) is giftig voor cellen, doordat het de oxidatieve fosforylering remt.
Leg uit wat het gevolg is van deze vergiftiging voor de citroenzuurcyclus.
Slide 7 - Open vraag
ATP-opbrengst Op de bodem van een diep meer is de ATP-opbrengst bij bacteriën die daar in de modder leven relatief lager dan bij vergelijkbare bacteriën die vlak onder het wateroppervlak leven. Wat is de reden daarvan?
Slide 8 - Open vraag
ATP-opbrengst Door energiegebruik voor transport en door warmteproductie bij energieomzettingen valt de ATP-opbrengst van de aerobe dissimilatie meestal lager uit dan het maximum. Geef een voorbeeld van transport tijdens de aerobe dissimilatie waarbij energiegebruik optreedt.
Slide 9 - Open vraag
De grafieken uit de afbeelding geven de activiteit van drie enzymen P, Q en R weer bij verschillende pH-waarden. De temperatuur werd tijdens de metingen constant gehouden. - Is uit de gegevens af te leiden voor welke enzymen de gebruikte temperatuur optimaal was? - Zo ja, voor welke enzymen was de temperatuur optimaal?
A
Dit is niet uit de gegevens af te leiden.
B
De temperatuur was alleen optimaal voor enzym Q.
C
De temperatuur was alleen optimaal voor de enzymen P en R.
D
De temperatuur was optimaal voor de enzymen P, Q en R.
Slide 10 - Quizvraag
Lees eerst de info tekst en bekijk het plaatje.
Bij welk of bij welke van deze experimenten verkrijgt hij een hogere opbrengst aan maltose dan bij zijn eerste experiment bij 30 0C?
A
Alleen bij experiment 3.
B
Bij de experimenten 1 en 2.
C
Bij de experimenten 1 en 3.
D
Bij de experimenten 1, 2 en 3.
Slide 11 - Quizvraag
Chloroplasten en mitochondriën worden met elkaar vergeleken met betrekking tot de reacties die in deze organellen kunnen plaatsvinden. Hierover worden twee beweringen gedaan. 1. In beide typen organellen vinden reacties plaats, waarbij elektronen worden overgedragen.
2. In beide typen organellen wordt ATP gevormd uit ADP en Pi.
Welke beweringen zijn juist?
A
Alleen bewering 1.
B
Alleen bewering 2.
C
Beide beweringen.
Slide 12 - Quizvraag
Fotosynthese bij waterpest Bij een experiment werd de fotosyntheseactiviteit bepaald bij een takje waterpest (Elodea canadensis). Het experiment werd uitgevoerd op een winterse dag in een klaslokaal, in twee situaties: met en zonder kunstlicht. De opstelling is te zien in de afbeelding. De hoeveelheid geproduceerde O2 werd elke vijf minuten afgelezen. Noem twee factoren die tijdens dit experiment constant gehouden moeten worden, omdat ze anders de resultaten zeker beïnvloeden.
Slide 13 - Open vraag
Lees eerst de info tekst en bekijk het plaatje.
- Welk nummer geeft een plaats aan waar binding met het substraat mogelijk is? - En waar is binding mogelijk met de activator?
A
substraat: plaats 1;
activator: plaats 2
B
substraat: plaats 2; activator: plaats 1
C
substraat: plaats 1;
activator: plaats 3
D
substraat: plaats 2; activator: plaats 3
Slide 14 - Quizvraag
(Vervolg van vorige vraag) Allosterische enzymen zijn onder andere betrokken bij deelreacties van de dissimilatie. Soms wordt de activiteit van een dergelijk enzym gereguleerd door de stoffen AMP en ATP die beide, in competitie met elkaar, de allosterische plaatsen kunnen bezetten.
Welke van de twee stoffen AMP en ATP werkt als activator en welke als inhibitor? Leg je antwoord uit. Geef in je uitleg ook aan wat het belang is voor de celstofwisseling van de competitie tussen deze twee stoffen.
Slide 15 - Open vraag
Intensieve looptraining Bij intensieve looptraining stijgt de melkzuurconcentratie in de cellen van de benen. Welke vorm van dissimilatie vindt daar dan plaats?
Slide 16 - Open vraag
Intensieve looptraining De reactievergelijking van de omzetting van ATP in ADP is: ATP → ADP + Pi + energie Geef twee redenen om deze reactie tot dissimilatie te rekenen.