Werkwoorden

Werkwoordspelling
-en eraf 
TT = t erachter, niet bij IK
VT = de/ te erachter (+n voor meervoud)
VT = "eigen klank" ? = niks doen!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
-en eraf 
TT = t erachter, niet bij IK
VT = de/ te erachter (+n voor meervoud)
VT = "eigen klank" ? = niks doen!

Slide 1 - Tekstslide

springen
spring
ik spring
iemand springt

spring === sprong

Slide 2 - Tekstslide

werken
werk
ik werk
iemand werkt

werk === werkte

Slide 3 - Tekstslide

Jasper .............. (worden) morgen 18 jaar.
A
Worden
B
Word
C
Wordt
D
Wort

Slide 4 - Quizvraag

Mijn opa ............... (vertellen) graag over vroeger.
A
Vertellen
B
Vertelt
C
Verteld
D
Verteldt

Slide 5 - Quizvraag

Ik .............. (vinden) spruitjes lekker.
A
Vin
B
Vind
C
Vindt
D
Vinden

Slide 6 - Quizvraag

............. (branden) je vingers niet!
A
Brand
B
Brandt
C
Branden
D
Brant

Slide 7 - Quizvraag

Joop en Gerco ............... (worden) flink op hun nummer gezet.
A
Word
B
Wordden
C
Wordt
D
Worden

Slide 8 - Quizvraag

Waarom ............... (belanden) je nou precies in die braamstruiken?
A
Belanden
B
Belandt
C
Belant
D
Beland

Slide 9 - Quizvraag

Hoe .................. (rijden) je nieuwe fiets?
A
rijd
B
rijdt
C
rijt
D
rijden

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel fouten had jij?
A
0
B
1
C
2
D
meer

Slide 11 - Quizvraag

Stam of ik-vorm
De vorm die je voor 'ik' gebruikt.

- hele ww - en 
- vaak nog iets veranderen

lop(en) --> loop
raz(en) --> raas

Slide 12 - Tekstslide

Bij de meeste werkwoorden  werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 13 - Tekstslide

maar..... let op de uitspraak           -n

Slide 14 - Tekstslide

Engelse ww
-Hetzelfde als Nederlandse werkwoorden
-Bij werkwoorden die eindigen op -e de 'e' laten staan 
faken --> stam: fake --> hij fake+t (tt)
                                           --> hij fake+te

Slide 15 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 16 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 17 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 18 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 19 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 20 - Quizvraag

Mijn vader (downlaoden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 21 - Quizvraag

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.
A
interviewt
B
intervieuwt
C
interviewd
D
interviewdde

Slide 22 - Quizvraag

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 23 - Quizvraag

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 24 - Quizvraag

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 25 - Quizvraag

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.
A
finishden
B
finishten
C
finishtten

Slide 26 - Quizvraag