4.2 Bacteriën, virussen en schimmels

4.2 Bacteriën, virussen en schimmels
Voorkennisvragen:
Panthera tigris, Panthera leo, Passer montanus, Passer domesticus, Vanellus vanelli
1. Hoeveel verschillende geslachten worden hier genoemd en hoeveel verschillende soorten?
2. Noem 1 verschil tussen de eukaryoten en de prokaryoten
3. In welk rijk zijn alle organismen autotroof?
4. Een cel bevat geen celwand. Onder welk rijk valt deze cel?

timer
3:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4.2 Bacteriën, virussen en schimmels
Voorkennisvragen:
Panthera tigris, Panthera leo, Passer montanus, Passer domesticus, Vanellus vanelli
1. Hoeveel verschillende geslachten worden hier genoemd en hoeveel verschillende soorten?
2. Noem 1 verschil tussen de eukaryoten en de prokaryoten
3. In welk rijk zijn alle organismen autotroof?
4. Een cel bevat geen celwand. Onder welk rijk valt deze cel?

timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Je kunt bacteriën, virussen en schimmels van elkaar onderscheiden
Je kunt beschrijven hoe bacteriën, virussen en schimmels voortplanten

Slide 2 - Tekstslide

Toevoeging op de wetenschappelijke naamgeving
Homo sapiens sapiens
Homo sapiens neanderthalis

De regels:
  • Geslachtsnaam krijgt hoofdletter
  • Geslachtsnaam eerst
  • Soortnaam geen hoofdletter
  • derde woord: ondersoort. 

2 ondersoorten behoren wel tot dezelfde soort!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Schimmel
Celkenmerken
Schimmels hebben een celkern
Ze hebben ook een celwand
Ze hebben geen bladgroenkorrels
Ze zijn heterotroof.
Ze zijn belangrijk voor de afbraak van organische stoffen in de natuur.

Slide 12 - Tekstslide

Voortplanting bij schimmels
Gisten (1-cellige schimmels) planten zicht voort door knopvorming.

 

Meercellige schimmels maken sporen


Eenvoudige schimmels maken sporen op de uiteinden van 
shimmeldraden (hyfen), die omhoog steken vanuit het voedsel.

Complexere schimmels maken ook een voortplantingsstructuur 
waar de sporen in zitten, de paddenstoel.


Slide 13 - Tekstslide

Nuttige schimmels


Speciale soorten schimmels spelen een rol bij het maken van voedingsmiddelen (gist)

Champignons en cantharellen zijn schimmels die we kunnen eten.
Schimmelkaas
1
Gist is een eencellige schimmel.
Gebruikt voor het rijzen van deeg
2
Schimmel speelt een rol bij maken van bier / wijn
3
cantharellen en champignons
4

Slide 14 - Tekstslide

Ontdekking penicilline
Alexander Flemings ontdekking van penicilline is één voorbeeld van een toevallige ontdekking.

Die vond in 1928 plaats toen hij een petrischaaltje met bacteriën en een beetje schimmel op zijn laboratoriumtafel liet staan terwijl hij twee weken met vakantie ging. 

Hij kwam thuis en zag dat dáár waar de schimmel zat, de bacteriën dood waren. De schimmel (de penseelschimmel / Penicillinium)  gaf een stofje af dat de bacteriën doodde.  
Flemming gaf dat stofje de naam penicilinne. 

Hij had een antibioticum ontdekt!
In de vorige eeuw stierven veel mensen doordat ze ontstekingen hadden die door bacteriën veroorzaakt werden. 
Doordat Fleming de penicilline ontdekte, kunnen nu veel ziekten die door bacteriën worden veroorzaakt, worden genezen

Slide 15 - Tekstslide

Kleine lesafsluiter
Er volgen 6 meerkeuze vragen. Schrijf 1 t/m 6 achter elkaar op je wisbordje. 
Geef aan het eind aan hoeveel van de 6 vragen je goed had. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste verschil tussen een prokaryotische cel en een eukaryotische cel?
A
Celwand
B
Celkern
C
Voortplanting
D
Grootte

Slide 17 - Quizvraag

Welke celorganellen zijn uitsluitend aanwezig in eukaryotische cellen?
A
Ribosomen
B
Cytoplasma
C
Mitochondriën
D
Celmembranen

Slide 18 - Quizvraag

Welke uitspraak over virussen is correct?
A
Eigen stofwisseling
B
Hebben celkern
C
Gastheer nodig voor reproductie
D
Bevatten DNA en RNA

Slide 19 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met genetische modificatie?
A
Natuurlijke selectie van eigenschappen
B
Het kruisen van verschillende soorten
C
Aanpassing van het DNA van een organisme
D
Veranderen van omgevingsfactoren

Slide 20 - Quizvraag

Hoe planten de meeste bacteriën zich voort?
A
Sporenvorming
B
Meiose
C
Deling
D
Seksuele voortplanting

Slide 21 - Quizvraag

Wat was het organisme dat Alexander Fleming gebruikte om penicilline te ontdekken?
A
E. coli
B
S. aureus
C
Saccharomyces cerevisiae
D
Penicillium

Slide 22 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag
Maak opdracht 14 t/m 25

Eerste 5 minuten in stilte!

timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide