Regular verbs
Most verbs have a past tense (verleden tijd) and a past participle (voltooide tijd) with -ed
Simple Past (verb -ed)
I lived here last year.
Gebruik: het gebeurde in de verleden tijd en het is duidelijk of belangrijk wanneer dat was. Je kunt altijd aanwijzen wanneer het was.
Present Perfect (have/has + past participle)
I have lived in Mexico.
I have lived in The Netherlands for the past two years.
Gebruik: om aan te geven dat iets voltooid is, maar het is niet belangrijk wanneer. Of wanneer iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds zo is.