Nederlands 1KA

Nederlands 
1KA

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
1KA

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- 10 minuten lezen 
- Moeilijke woorden
- Starten met spelling
- Tijd over: Blooket
 

Aan het eind van de les: 
- Hebben we gelezen
- Weet je wanneer je hoofdletters en leestekens gebruikt 








Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00
Moeilijke woorden schrijf je op in je schrift!

Slide 3 - Tekstslide

Toets doornemen
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Muziek + artiest

Slide 5 - Woordweb

Wat is spelling?

Slide 6 - Woordweb

Hoofdletters
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen schrijf je ook met een hoofdletter 
  • Merknamen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.


  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.

Slide 7 - Tekstslide

Leestekens
Leestekens verbeteren de leesbaarheid van teksten.

Er zijn veel verschillende leestekens.

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
intertoys
B
Intertoys

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Stationsstraat
B
stationsstraat

Slide 14 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 15 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Volkskrant
B
volkskrant

Slide 16 - Quizvraag



Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 17 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 18 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn leestekens?
A
Punt, vraagteken, komma en uitroepteken
B
Hoofdletters
C
Woorden
D
Gezegden

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Dat, heb je goed gedaan Saartje.
B
Dat heb je, goed gedaan Saartje.
C
Dat heb je goed gedaan Saartje.
D
Dat heb je goed gedaan, Saartje.

Slide 21 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
De bosmaaier start niet; de accu is leeg.
B
De bosmaaier start niet, de accu is leeg.
C
De bosmaaier start niet de accu; is leeg.
D
De bosmaaier start niet: de accu is leeg.

Slide 22 - Quizvraag

Aan de slag


Je gaat bezig met de opdrachten van
Paragraaf 1: 1 t/m 5 
Paragraaf 2: 2 t/m 6









timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

Maandag








Spelling 
Paragraaf 1: 1 t/m 5
Paragraaf 2: 2 t/m 6

Slide 24 - Tekstslide