Nederlands Le/Lu Les 2

Nederlands 
Lezen/Luisteren

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Lezen/Luisteren

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Voegwoorden
Signaalwoorden
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Voegwoorden
Een hoofdzin en een bijzin kun je verbinden met een voegwoord.
Voorbeelden van voegwoorden zijn:
en, want, maar, of, omdat en als.

Slide 3 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden voegen de ene zin bij de andere.
Nevenschikkende voegwoorden voegen twee hoofdzinnen samen. De zinnen kunnen los van elkaar staan, maar worden met een voegwoord verbonden.
Onderschikkende voegwoorden voegen een hoofdzin en een bijzin samen. De bijzin kan niet zelfstandig staan, omdat hij onvolledig is.

Slide 4 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden

- **en** (verbindt twee gelijke zinsdelen of zinnen)
  Ik ga naar de winkel **en** ik koop melk.
- **maar** (geeft een tegenstelling aan)
  Ik wilde gaan fietsen, **maar** het regent.
- **of** (geeft een keuze aan)
  Wil je koffie **of** thee?


Slide 5 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden

 - **want** (geeft een reden aan)
  Hij is moe, **want** hij heeft hard gewerkt.
- **dus** (geeft een gevolg aan)
   Het regent, **dus** we blijven binnen.

Slide 6 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

- **omdat** (geeft een oorzaak aan)
   Hij is moe, **omdat** hij de hele dag gewerkt heeft.
- **hoewel** (geeft een tegenstelling aan)
  Hoewel het regent, ga ik naar buiten.
- **als** (geeft een voorwaarde aan)
  Als het regent, neem ik een paraplu mee.


Slide 7 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

- **terwijl** (geeft een tijdsverhouding aan)
  Ik lees een boek **terwijl** zij haar huiswerk maakt.
- **dat** (geeft een inhoud aan)
  Ik weet **dat** hij vandaag jarig is.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de functie van een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 9 - Quizvraag

Signaalwoorden
Een verband wordt vaak aangegeven door een signaalwoord, soms zelfs door meerdere signaalwoorden.

BIj elk soort verband horen eigen signaalwoorden.
Dit betekent niet dat elk verband te zien is aan een signaalwoord, er zijn ook verbanden zonder signaalwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Signaalwoorden
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
Opsomming, additioneel                         en , ook, vervolgens, ten                                                                                 eerste, ten tweede, etc.        

Tegenstelling                                                maar, echter, hoewel

                                              

Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
reden/ argument                                             want, omdat, daarom

conclusie/ standpunt                                    dus, kortom, dan ook

Voorbeeld                                                            zo, zoals, bijvoorbeeld

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 13 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
omdat
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
mits
C
dat wil zeggen
D
denk aan

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag 
NL Opdracht Teams
Lezen/Luisteren Voegwoorden en signaalwoorden

Slide 16 - Tekstslide