Ik hou van kinderen die...
De kinderen zitten in de kring op een stoel. Jij staat in het midden. Je zegt: ik hou van kinderen die... een spijkerbroek aan hebben. De kinderen met een spijkerbroek staan op en zoeken een andere stoel. Nu noem je iets anders wat je aan de kinderen ziet, bijv. ik hou van kinderen die een staart in hebben. Deze kinderen staan op en zoeken een andere stoel.
Vervolgens ga je zelf meedoen. Je zegt: ik hou van kinderen die oorbellen dragen. De kinderen die dit hebben staan op en zoeken een andere stoel. Ook jij probeert nu een stoel te bemachtigen. Nu blijft er één kind over. Dat kind staat in het midden van de kring en zegt: ik hou van kinderen die..... en probeert daarna ook een stoel te bemachtigen enz. enz.
Introduceer op een gegeven moment de regel: je mag niet opstaan en op de stoel naast je gaan zitten en je mag niet terug gaan naar je eigen stoel.