In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Onderdelen in deze les
Fictie
Nederlands
3 havo
Slide 1 - Tekstslide
Personages
Hoofdpersoon (protagonist)
Bijfiguren: tegenstander (antagonist)
Bijfiguren: helper
Round of flat character
types (boze stiefmoeder, dronken zwerver, etc)
Relaties
Normen en waarden
Eigenschappen
Slide 2 - Tekstslide
Fictie
Verzonnen verhalen
Tijd en opbouw
Ruimte
Vertelperspectief
Spanning
Thema's en motieven
Stijlfiguren (beeldspraak)
Slide 3 - Tekstslide
Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.
Voorbeelden van eigenschappen: Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.
Slide 4 - Tekstslide
Personages
Personages kun je op drie manieren leren kennen:
Door wat ze zeggen en doen;
Door wat ze denken en voelen;
Door wat anderen over hen zeggen of denken.
Hoofdpersonen leer je vaak op alle drie de manieren kennen, bijfiguren niet.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Personage 'Forrest Gump'
Slide 7 - Woordweb
Hoofdpersonen
Bijfiguren
Leer je kennen door wat ze denken en voelen
Medespelers en figuranten
Round characters
Flat characters
Hebben altijd een probleem
Types
Zijn vaak helper / tegenstander
Slide 8 - Sleepvraag
Perspectief en vertelsituaties
ik-perspectief
personaal perspectief
alwetend perspectief
meervoudig perspectief
Slide 9 - Tekstslide
Ik-perspectief
Je ziet alles door de ogen van de verteller;
Geschreven in de ik-vorm;
Leert de ik-persoon heel goed kennen;
Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.
Slide 10 - Tekstslide
Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd? (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)
Slide 11 - Tekstslide
Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)
Slide 12 - Tekstslide
Personaal perspectief
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Geschreven in de hij- of zij-vorm;
Leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 13 - Tekstslide
Alwetend perspectief
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 14 - Tekstslide
Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. (Uit: De avonden – Gerard Reve)
Slide 15 - Tekstslide
Meervoudig perspectief
Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)
Slide 16 - Tekstslide
Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
(Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)
Slide 17 - Tekstslide
'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief
Slide 18 - Quizvraag
Welke is onjuist? Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm
Slide 19 - Quizvraag
Welke 4 perspectieven zijn er in verhalen?
Slide 20 - Open vraag
Spanning
Open plekken
Cliffhanger
Retarding
Flash forward
Verhaalbegin: in medias res, post rem
Actiespanning / psychologische spanning
Slide 21 - Tekstslide
Spanning
Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen. - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.
Slide 22 - Tekstslide
Trucs om spanning te verhogen
- Gevaarlijke situatie of omgeving
- Vermoedens of verwachtingen
- Vertraging
- Uitstellen
- Onverwachte wending
- Informatievoorsprong
Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.
Slide 23 - Tekstslide
Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.
Slide 24 - Quizvraag
Wat is actiespanning?
A
Spanning door angsten en gevoelens
B
Spanning door gebeurtenissen
C
Spanning van het begin tot het eind
D
Spanning uit het verleden
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Video
Welke vormen van spanning herken je in deze trailer?
Slide 27 - Open vraag
Tijd in literatuur
Slide 28 - Tekstslide
Verteltijd/vertelde tijd
15 minuten om een hoofdstuk te lezen.
Het boek heeft 236 pagina's.
Het verhaal bestrijkt een periode van 10 jaar.
Slide 29 - Tekstslide
Historische tijd
De tijd wanneer het verhaal zich afspeelt.
De middeleeuwen
De Tweede Wereldoorlog
2020
De toekomst
Slide 30 - Tekstslide
Chronologie
Chronologie = in de normale tijdsvolgorde, van vroeger tot nu tot later.
Onchronologisch =
niet in de normale tijdsvolgorde, met tijdsprongen
Slide 31 - Tekstslide
Onderbrekingen in de chronologie
Flash forward: episode in het verhaal in de toekomst
Flash Back : episode in het verhaal in het verleden
Vooruitverwijzing: korte verwijzing naar wat komt in het verhaal
Terugverwijzing: korte verwijzing naar wat in het verleden zich heeft afgespeeld.
Slide 32 - Tekstslide
Onderbrekingen in de chronologie
In medias res: verhaalbegin middenin de gebeurtenissen
Post rem: het verhaal beginnen met wat als laatste is gebeurd
Chronologisch verhaalbegin:
Ab ovo (vanaf het ei): het begin bij het begin beginnen
Slide 33 - Tekstslide
Leg uit wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.
Slide 34 - Open vraag
Wat wordt bedoeld met chronologische volgorde?
Slide 35 - Open vraag
Slide 36 - Video
Noem 2 manieren waarop een verhaal kan beginnen.
Slide 37 - Open vraag
Noem 2 manieren waarop een verhaal kan eindigen.
Slide 38 - Open vraag
Thema en motief
Thema is iets anders dan genre!
Thema: diepere bedoeling van een tekst
Motieven: verhaalelementen die steeds terugkeren
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Video
Beschrijf de volgende kenmerken:
Welke technieken de schrijver heeft gebruikt om spanning te verhogen;