(1) Herhaling woordsoorten brugklas

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

oefenen met woordsoorten
Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, zelfstandig werkwoord , hulpwerkwoord, persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord en bijwoord.

Slide 2 - Tekstslide

werkwoord
voorzetsel
Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord
bijwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
lidwoord
Telwoord
Voegwoord
Aanwijzend voornaam-woord
oom
Mijn
oude
pakt
een
biertje
uit
de
koelkast
en
geeft
deze
daarna
aan 
mij.
koud

Slide 3 - Sleepvraag

Zelfstandig naamwoord: geeft concrete zelfstandige zaken aan (algemeen persoon of ding)


boek                                           vakantie
docent                                       cijfer
vriend                                         huiswerk
drol
kat

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig naamwoord?

'De koffie staat op de tafel.'
A
De
B
koffie
C
staat
D
tafel

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?

'Jeroen is naar de wc geweest en nu is de wc verstopt.
A
Jeroen
B
naar
C
wc
D
verstopt

Slide 6 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord
slim
leuk
oud
blauw
snel
lief

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het bijvoegelijk naamwoord?

'Nederlands is een saai vak'
A
Nederlands
B
een
C
saai
D
vak

Slide 8 - Quizvraag

Lidwoorden horen bij zelfstandig naamwoorden


De
Het
Een

Slide 9 - Tekstslide

Wat is hier het lidwoord?

'Mijn moeder zet een pan op de tafel.'
A
Mijn
B
moeder
C
een
D
de

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoord: geeft een actie aan
geven
zwemmen
zoenen
slapen
leven
etc.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord: Geeft levende wezens aan zonder specifieke naam
Ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij

Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord: geeft bezit aan
Mijn
jouw
zijn
haar
onze
jullie
hun

Slide 14 - Tekstslide

Wat voor woord is hier fout gebruikt?

'Hun doen het toch ook?!'
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Werkwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Voorzetsel: een woord dat de relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord (of voornaamwoord) en een ander deel van de zin. Het staat vaak voor een plaats, tijd of richting.


De cola staat in de koelkast.
Het schilderij hangt aan de muur.
Ik geef mijn rapport aan mijn vader.
Ik loop door de tuin.
Ik loop de tuin door. (ook wel achterzetsel genoemd)

Slide 16 - Tekstslide

Bijwoorden: woorden die meer informatie geven over een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of heel soms een zelfstandig naamwoord


Ik ga morgen niet naar school.
Timo is een erg luie leerling.
Kim fietst snel naar school, want ze wil niet te laat komen.


Slide 17 - Tekstslide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 18 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Je moet nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Bijwoord (bw)

Slide 19 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 20 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 21 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Voorzetsel (vz)
B
Zelfstandig naamwoord (nw)
C
Bijwoord (bw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bvn)

Slide 22 - Quizvraag

Welke bepaalde lidwoorden zijn er?

Slide 23 - Open vraag

Noteer de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Jullie zullen toch wel jullie mond houden tijdens deze voorstelling?

Slide 24 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden (bn) staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 26 - Open vraag


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 28 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 29 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord
C
Voorzetsel
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Slide 31 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Deze kok heeft
 loempia’s met verschillende Aziatische smaken bedacht. 
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 32 - Quizvraag

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden (door een komma gescheiden).
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Slide 33 - Open vraag

Noteer het voorzetsel uit deze zin.
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Slide 34 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Deze kok heeft
 loempia’s met verschillende Aziatische smaken bedacht
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 35 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 36 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 37 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 38 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 39 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 40 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 41 - Quizvraag