Fictie

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea
1 / 16
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 1 - Quizvraag

De hoofdgedachte:
A
Vind je in de tekst.
B
Moet je zelf bedenken en opschrijven

Slide 2 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 3 - Quizvraag

voorbeelden van non-fictie zijn:
(er zijn meer antwoorden goed)
A
schoolboeken / krantenartikelen
B
recepten / gebruiksaanwijzingen
C
sprookjes / stripverhalen
D
boeken van Carry Slee

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Jip en Janneke spelen verstoppertje op straat.
A
Jip en Janneke
B
verstoppertje
C
op straat
D
spelen

Slide 5 - Quizvraag

Is dit fictie? Ja of nee?
een recept voor appeltaart
A
Ja
B
Nee
C
Ik lust geen appeltaart
D
Ik weet het niet.

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn zinsdelen?
A
Stukjes van een zin
B
stukjes van een woord
C
één woord

Slide 7 - Quizvraag

Is dit fictie? Ja of nee?
reclame voor de nieuwste iphone
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 9 - Quizvraag


Wat voor soort tekst is dit?
A
nieuwsbericht
B
stripverhaal
C
reclametekst
D
recept

Slide 10 - Quizvraag

Fictie = ...
A
verzonnen verhaal
B
waargebeurd verhaal

Slide 11 - Quizvraag

woordenschat:
Wat betekent 'circa'?
A
ongeveer
B
maakte af
C
tijdperk
D
begin/opening

Slide 12 - Quizvraag

woordenschat:
‘failliet zijn’ betekent:
A
geen geld meer hebben om te kunnen blijven bestaan
B
geen mensen meer hebben om een bedrijf te kunnen runnen
C
geen directeur meer hebben
D
geen zin meer hebben om iets te doen

Slide 13 - Quizvraag

Woordenschat: wat is het tegenovergestelde van 'overeenkomst'?
A
achteruitgang
B
waterkoker
C
verschil

Slide 14 - Quizvraag

Woordenschat: Ik heb er lak ...
A
uit
B
op
C
in
D
aan

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 16 - Quizvraag