BB 4 examen Nederlands 2019 vraagstelling

Examen Nederlands BB 2019 - papier
Dit examen bestaat uit 24 meerkeuzevragen bij 4 verschillende teksten en een schrijfopdracht.
Voor dit examen zijn maximaal 39 punten te behalen.
Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Examen Nederlands BB 2019 - papier
Dit examen bestaat uit 24 meerkeuzevragen bij 4 verschillende teksten en een schrijfopdracht.
Voor dit examen zijn maximaal 39 punten te behalen.
Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1 tekst 1
Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
 Welke twee manieren worden in alinea 1 gebruikt?
Schrijf in de uitwerkbijlage alleen de letters op.
In alinea 1
a  worden voor de tekst belangrijke vragen gesteld.
b  wordt de aanleiding voor het schrijven van de tekst gegeven.
c  wordt de mening van de schrijver over het onderwerp weergegeven.
d  wordt het onderwerp van de tekst geïntroduceerd.
e  wordt vooraf een samenvatting van de tekst gegeven.  

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 2 tekst 1
In alinea 2 staat “Het past perfect bij de oorspronkelijke betekenis van de
naam giraffe: charmant en zacht.”
 Geef bij elke zin aan of dit wel of geen voorbeeld is van deze
uitspraak.
Zet in de uitwerkbijlage steeds een kruisje in de juiste kolom.
wel/ geen

Die lange wimpers en gracieuze tong.
Giraffen zijn de langste dieren op land.
Het zijn een soort reusachtige bambi’s.
Kijk eens hoe de moeder zich over een pasgeboren veulen ontfermt.

Ze imponeren met hun lange nek. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 3 tekst 1
Waarom heeft de internationale natuurorganisatie IUCN de giraffe op de
zogenoemde Rode Lijst van beschermde diersoorten gezet?

A Er zijn meer olifanten op aarde dan giraffen.
B Het aantal giraffen in het wild is flink afgenomen.
C Het jagen op giraffen neemt toe.
D Mensen zijn zich er niet van bewust dat giraffen uitsterven. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 4 tekst 1
In alinea 4 staat “Maar laten we niet met ons vingertje zwaaien.”
Welke twee zinnen uit de tekst geven voorbeelden van waarom wij
niet met ons vingertje moeten zwaaien?
Schrijf in de uitwerkbijlage alleen de letters op.

a “Mensen zijn zich er niet van bewust dat ze stilletjes uitsterven”
(alinea 3)
b “Wij knallen hier ganzen van het weiland, omdat ze voor een tientje
schade aanrichten.” (alinea 4)
c “Dierentuinen hebben soms zelfs zoveel giraffen dat ze aan de
leeuwen worden gevoerd” (alinea 5)
d “Opeens liepen overal mensen rond met mutsen en jassen met
giraffenprint.” (alinea 5)
e “Eigenlijk is het bezopen zo lang als de giraffe is.” (alinea 6) 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 5 tekst 1
“Dierentuinen hebben soms zelfs zoveel giraffen dat ze aan de leeuwen
worden gevoerd”, merkt Dekkers venijnig op.” (alinea 5)
Wat weet je door deze opmerking zeker over Dekkers?

A Hij is boos over deze actie van dierentuinen.
B Hij is teleurgesteld door deze actie van dierentuinen.
C Hij is verdrietig door deze actie van dierentuinen.
D Hij voelt zich ongelukkig door deze actie van dierentuinen. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 6 tekst 1
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
  
A De giraffe is in de dierentuin een geliefde publiekstrekker.
B De nek van een giraffe is een fout in de evolutie.
C Er zijn meer olifanten op aarde dan giraffen.
D Giraffen in het wild worden bedreigd met uitsterven. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 7 tekst 2
Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
Welke twee manieren gebruikt de schrijver in alinea 1?
Schrijf in de uitwerkbijlage alleen de letters op.
De schrijver

a geeft vooraf een belangrijke conclusie over het onderwerp van de
tekst.
b geeft zijn eigen mening over het onderwerp weer.
c introduceert een voor de tekst belangrijke persoon.
d stelt een voor de tekst belangrijke vraag. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 8 tekst 2
In alinea 2 staat “Kun je tegen een duwtje?”
Waar vraagt deze zin naar?
naar de vraag of iemand

A een financiële tegenvaller kan opvangen
B geleerd heeft om met geld om te gaan
C toe durft te geven dat hij een financieel probleem heeft

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 9 tekst 2
Eef van Opdorp zegt in de tekst: “Geld gaat vaak niet over geld, maar
over gedrag”.
Welke zin uit alinea 3 geeft hiervoor bewijs?

A “Het zijn vragen die een veel grotere rol spelen.”
B “Als je voor een dubbeltje bent geboren, word je niet snel een kwartje -
al zijn er altijd uitzonderingen.”
C “Belangrijk: kinderen luisteren niet naar wat volwassenen zeggen,
maar kijken naar wat ze doen.”
D “Hoe moet een twaalfjarige zelf zijn geld verdienen?” 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 10 tekst 2
In alinea 4 staat “Dat geldt overigens voor iedereen...”.
Waarnaar verwijst het woord ‘dat’?

A dat armoede stress veroorzaakt
B dat door stress je denkvermogen beperkt wordt
C dat iedereen geldproblemen kan hebben
D dat iedereen last krijgt van stress

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 11 tekst 2
In alinea 6 staat “Dat is een grote groep bevoorrechte mensen.”.
Wat wordt hiermee bedoeld?
Deze mensen hebben

A genoeg geld.
B lang gestudeerd.
C vooroordelen over arme mensen. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 12 tekst 2
Welk advies wordt in alinea 7 gegeven?
  
A Geef mensen met geldproblemen vooral persoonlijke begeleiding.
B Houd digitaal bij welke mensen geldtekort hebben.
C Onderneem sportieve activiteiten als je geldzorgen hebt.
D Zorg dat je taalvaardig genoeg bent om een formulier in te vullen. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 13 tekst 2
Op welke manier sluit de laatste alinea de tekst af?
  
A door een advies te geven hoe je kunt leren om met geld om te gaan
B door een conclusie te trekken over de manier waarop ouders zelf met
geld omgaan
C door een plan voor scholen aan te bieden over hoe ze lessen rondom
geld kunnen vormgeven
D door te waarschuwen voor het gevaar van te veel geld uitgeven

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 14 tekst 2
Wat is het belangrijkste doel van deze tekst?
De lezer

A kennis te laten maken met de budgetexpert Eef van Opdorp.
B te informeren over de oorzaken en gevolgen van geldproblemen.
C te overtuigen dat een advies van een budgetcoach voor iedereen goed zou zijn.
D te waarschuwen dat jongeren van nu zuiniger met hun geld moeten
omgaan. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 15 tekst 3
Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
Welke manier wordt in alinea 1 gebruikt?
In alinea 1

A worden enkele interessante vragen gesteld over het onderwerp van de
tekst.
B wordt de aanleiding voor het schrijven van de tekst genoemd.
C wordt vooraf een korte samenvatting van de tekst gegeven. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 16 tekst 3
In alinea 2 staat “Misschien geen vraag om voor te leggen aan een
sportarts en sportpsycholoog.”
Waarom is dit misschien geen vraag voor hen?

A omdat deze personen het ook moeilijk vinden om hierop een antwoord
te geven
B omdat deze personen waarschijnlijk geen uitgesproken mening over
dit onderwerp hebben
C omdat je het antwoord eigenlijk al kunt voorspellen 

Slide 17 - Tekstslide

tekstverband reden
vraag 17 tekst 3
Onder bepaalde omstandigheden kan buiten sporten problemen
opleveren.
 Geef van elke omstandigheid aan of deze volgens alinea 3 en 4 wel of
geen problemen kan opleveren.
Zet in de uitwerkbijlage steeds een kruisje in de juiste kolom.
wel / geen

als de lichaamstemperatuur lager wordt dan 35 graden
als het buiten hard regent
als je geen sportkleding draagt tijdens het sporten
als je lang in natte kleding blijft rondlopen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 18 tekst 3
Welke zin uit alinea 4 geeft een conclusie weer?
  
A “Sporten levert altijd wel wat spierschade op, zegt hij.”
B “Dus droge kleren in de tas, zodat ze zich kunnen omkleden.”
C “Maar van één keer met de auto worden het vast geen watjes,
nuanceert Vroemen.”
D “Hij zet zijn meisjes weleens bij de atletiekbaan af.” 

Slide 19 - Tekstslide

signaalwoorden conclusie
vraag 19 tekst 3
Alinea 6, 7 en 8 gaan over hetzelfde deelonderwerp.
Welk deelonderwerp is dit?

A Hoe kunnen ouders je stimuleren om buiten te blijven sporten?
B Hoe leer je om te gaan met tegenslagen bij het sporten in de
buitenlucht?
C Wat zorgt ervoor dat je gemotiveerd bent om buiten te blijven sporten?
D Wat zorgt ervoor dat je succesvol bent in het sporten in de
buitenlucht? 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 20 tekst 3
Wat is het belangrijkste doel van deze tekst?
  
A De lezer amuseren met voorbeelden van buiten sporten.
B De lezer informeren over buiten sporten bij slecht weer.
C De lezer overhalen om te blijven sporten ongeacht of het buiten of binnen is.
D De lezer overtuigen om meer buiten te gaan sporten. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 21 tekst 3
Geef van onderstaande beweringen aan of deze juist of onjuist zijn op basis van de informatie in de tekst.
Zet in de uitwerkbijlage steeds een kruisje in de juiste kolom.
juist / onjuist

  • Als een lichaam te veel afkoelt, werkt het lichaam minder goed.
  • De experts die in de tekst aan het woord komen, vinden beiden dat je met slecht weer over het algemeen gewoon buiten kunt sporten.
  • Het voordeel van buiten sporten is dat er buiten meer zuurstof in de lucht zit.
  • Ivo Spanjersberg vindt het over het algemeen prima dat ouders hun kinderen met slecht weer met de auto wegbrengen. 



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 22 tekst 4
Op welke manier ondersteunen de afbeeldingen de tekst?
De afbeeldingen

A geven voorbeelden van de foto’s die je op de expositie kunt zien.
B geven voorbeelden van reisbestemmingen van de NS.
C laten duurzame initiatieven van ProRail en NS zien.
D maken duidelijk dat National Geographic 125 jaar bestaat. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 23 tekst 4
Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?

A mensen laten weten dat de NS samenwerkt met andere organisaties
B mensen laten weten dat National Geographic 125 jaar bestaat
C mensen overhalen lid te worden van het tijdschrift
National Geographic
D mensen overhalen meer met het openbaar vervoer te reizen
E mensen overhalen om naar de foto-expositie van National Geographic
te komen 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 24 tekst 4
Welke zin past het best bij de kop van de advertentie ‘Venster op de wereld’?

A De expositie geeft je een beeld van de mooie plekken op de wereld.
B De NS vindt een duurzame wereld heel belangrijk.
C Met de NS kun je op de mooiste plekken op de wereld komen.
D National Geographic zorgt voor een mooiere wereld. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies