In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
§3.4 Energie en vermogen
Lesplanning
Opstart - vermogen
Digitaal practicum gemengde schakeling
Maken opgave 49 t/m 53
Donderdag 16 december
CP H3
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Aan het einde van de les kan je
uitleggen wat het vermogen met de felheid van een lampje te maken heeft;
weet je hoe je het vermogen van een lampje kan berekenen.
Slide 2 - Tekstslide
Vermogen
De energiedie per seconde wordt geleverd of gebruikt, uitgedrukt in Watt.
Slide 3 - Tekstslide
Vermogen
Het vermogen P in Watt (W)
P=U⋅I
P het vermogen in watt (W)
U de spanning in volt (V)
I de stroomsterkte in ampère (A)
Slide 4 - Tekstslide
Droger P = U * I = 230 * 13 = 2990 W
Gloeilamp P = U * I = 230 * 0,33 = 76 W
Slide 5 - Tekstslide
De accu van je laptop levert een spanning van 11 V. Bij intensief gebruik heeft de laptop een vermogen van 4,7 W. Bereken de stroomsterkte vanuit de accu.
uitleggen wat het vermogen van een apparaat met energieverbruik te maken heeft;
het energieverbruik berekenen.
Slide 15 - Tekstslide
Vermogen
De energiedie per seconde wordt geleverd of gebruikt, uitgedrukt in Watt.
Slide 16 - Tekstslide
Stel: ik speel per dag 3 uur games op mijn PS4. Daarvoor staan mijn TV (500 W), PS4 (350 W) en soundbar (150W) gedurende die tijd aan. Wat is het vermogen van deze opstelling?
A
500 W
B
1 kW
C
230 V
D
1 W
Slide 17 - Quizvraag
Stel: ik speel per dag 3 uur games op mijn PS4. De opstelling heeft een vermogen van 1000 W
Hoeveel energie gebruik ik dan in een jaar?
A
3x1000x365=
1.095.000 J
B
3×60×60×1000×365 =
3.942.000.000 J
C
3 × 1000
= 3000 J
D
60×60×1000×365 =
1.314.000.000
Slide 18 - Quizvraag
E(J)=P(W)⋅t(s)
E=1000⋅3942000=3.942.000.000J
P = 1000 W t = 3 *365 h = 1095 h = 65700 min = 3942000 s
Slide 19 - Tekstslide
Energieverbruik
Een rekening voor het gebruik van 3.942.000.000 J in een jaar!?
Tijd voor een nieuwe eenheid: kWh
Slide 20 - Tekstslide
Vermogen
E(J)=P(W)⋅t(s)
E(kWh)=P(kW)⋅t(h)
1 kWh = 3 600 000 J
Slide 21 - Tekstslide
Energieverbruik
Een rekening voor het gebruik van 3.942.000.000 J in een jaar!?
Tijd voor een nieuwe eenheid: kWh
E (kWh) = P(kW) * t (h)
Energie (kWh) = vermogen (kW) × tijd (h)
Er geldt: 1 kWh = 3 600 000 J.
Slide 22 - Tekstslide
Wat kost dit? (1 kwh = €0,24)
P = 1 kW
t = 3 uur per dag
Slide 23 - Tekstslide
Wat kost dit? (1 kwh = €0,24)
P = 1 kW
t = 3h x 365 d = 1095 h
E = ? kWh
E = P × t
E = 1 * 1095 = 1095 kWh
1095 × 0,24 = €262,8
het kost €263
Slide 24 - Tekstslide
Een gloeilamp met een vermogen van 60 W brandt 10 uur. Wat is het energieverbruik?
A
6 kWh
B
600 kWh
C
2.160.000 J
D
36000 J
Slide 25 - Quizvraag
Vermogen
P = 60 W = 0,06 kW
t = 10 h
P = 60 W
t = 10 h = 600 min = 36000 s
E(kWh) = P (kW) * t (h)
E = 0,06 * 10 = 0,6 kWh
E(J) = P (W) * t (s)
E = 60 * 36000 E = 2.160.000 J
Slide 26 - Tekstslide
Apparaten in huis worden aangesloten op 230 V. Hoe komt het dat het ene apparaat een groter vermogen heeft (meer energie verbruikt) dan het andere apparaat?
Slide 27 - Open vraag
U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A)
P is vermogen in watt (W)
P(W)=U(V)⋅I(A)
Slide 28 - Tekstslide
Deze waterkoker heeft een vermogen van 1800 W. Hoe groot is de stroomsterkte door de stekker?
A
230 A
B
1 800 A
C
7,8 A
D
414 000 A
Slide 29 - Quizvraag
Gegevens
P = 1800 W
U = 230 V
P=U⋅I
1800=230⋅I
I=2301800=7,8A
Slide 30 - Tekstslide
Aan de slag
§3.4 digitaal - alle opgaven in je leerroute
noteer de berekeningen in je schrift.
Slide 31 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het einde van de les kan je ...
uitleggen wat het vermogen van een apparaat met energieverbruik te maken heeft;
het energieverbruik berekenen.
Slide 32 - Tekstslide
De spanning verdeelt zich evenredig met de weerstand.
Ubron=U1+U2+U3+...
Ibron=I1=I2=I3=...
Rtot=R1+R2+R3+...
Slide 33 - Tekstslide
De stroom verdeelt zich evenredig met de geleidbaarheid.
Ubron=U1=U2=U3=...
Ibron=I1+I2+I3+...
Parallelschakelingen
Gtot=G1+G2+G3+...
Slide 34 - Tekstslide
Welk lampje brandt het felst?
A
Lampje A in schakelin I
B
Lampje B in schakelin I
C
Lampje A in schakelin II
D
Lampje B in schakelin II
Slide 35 - Quizvraag
lampjes A: 2,0 Ω lampjes B: 4,0 Ω.
A. Leg uit welk lampje het felst brandt. Bereken de spanning over en stroomsterkte door dit lampje.
Lampje A in schakeling II
U = 12 V
I = U / R = 12 / 2 = 6A
Slide 36 - Tekstslide
Welk lampje brandt het minst fel?
A
Lampje A in schakelin I
B
Lampje B in schakelin I
C
Lampje A in schakelin II
D
Lampje B in schakelin II
Slide 37 - Quizvraag
lampjes A: 2,0 Ω lampjes B: 4,0 Ω.
A. Leg uit welk lampje het minst fel brandt. Bereken de spanning over en stroomsterkte door dit lampje.
Lampje A in schakeling I
Rtot = 6 Ohm
Itot = Utot / Rtot = 12/ 6 = 2A
I = 2 A
U = R * I = 2 * 2 = 4 V
Slide 38 - Tekstslide
Wat gebeurt er met de felheid van lampje B wanneer de schakelaar in de parallelschakeling wordt gesloten.