Woordsoorten 1.8

Kun jij de
DRIE VOGELS
vinden?
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 65 min

Onderdelen in deze les

Kun jij de
DRIE VOGELS
vinden?

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Bespreken huiswerk
  • Lezen - 15 min. 
  • 1.8 Woordsoorten - ZN, LW en WW
  • Afsluiting met quiz

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk - opdr. 3
a Eigen antwoord.
b Alice heeft een eetprobleem: ze vindt eten walgelijk en braakt het na de maaltijd uit.
c Ze wordt boos door de manier waarop haar moeder naar haar kijkt, omdat ze een vraag aan haar stelt, omdat ze haar zinnen niet afmaakt, omdat ze huilt en erover praat met een ander.


Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk - opdr. 3
d Ze is niet duidelijk in haar gedrag en gedachten.
Drie voorbeelden:
1 mama breekt altijd haar zinnen af op zulke momenten, en dat is zó irritant.
↔ het woord bleef in mijn keel zitten. Shit, kreeg ik het ook al. Wij zijn echt besmettelijk voor elkaar, mijn moeder en ik.
2 Ik ben eigenlijk nogal panisch dat mijn mama ooit aan kanker zal sterven.
↔ ‘Hoe moet ik dat nu weten, trut?’
3 ‘Mama, ik verbied je om met wie dan ook hierover te praten! En zeker niet met een dokter of zo! Dit is iets tussen ons!’
↔ Natuurlijk was dat een totaal onnozele bullshit-opmerking, dat wist ik ook wel. Je kunt niet al je stront op iemand anders stoep dumpen en dan verwachten dat die ander er niks mee aanvangt. Dat die doet alsof er helemaal geen stront op zijn stoep ligt. En al helemaal niet als die ander je moeder is.

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk - opdr. 3
e Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Ja, het verhaal wordt uit haar gezichtspunt verteld. Of: Nee, ik kan me haar probleem helemaal niet voorstellen.
f Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Leg je moeder uit waarom je zo boos werd en waarom je wegliep. Leg uit dat je het erg moeilijk vond om haar over je probleem te vertellen en dat je vindt dat je zelf je probleem kunt oplossen.

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk - opdr. 5
a Ze wordt er niet sympathiek door. Je kunt haar wel beter begrijpen.
b Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Ik krijg wel medelijden met haar als Alice zich zo vervelend tegen haar gedraagt.
c Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Een boek waarin een moordenaar, een terrorist de hoofdpersoon is, zoals in Bad boys for life van Vrank Post.

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk - opdr. 8
a Muis is de hoofdpersoon.
b Van Gonneke lees je wel de gedachten en gevoelens.
c Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Hij lacht naar haar! Zou hij verliefd zijn? Op haar?
d Muis is onbeheerst. Hij maakt veel grapjes. Hij heeft een prethoofd.
e Eigen antwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk - opdr. 8
f Ik vind het trouwens helemaal niets dat jullie naar die brug gaan.’ Ze zucht. ‘Maar ja, wat kan ik ertegen doen? Verbieden?’
Hij haalt een foto uit zijn tas en laat hem Fae zien. ‘Kijk,’ zegt hij. ‘Als ik doodga, wil ik vlak bij hem liggen.’
‘Zie je wel!’ roept Fae. ‘Je moet uitkijken. Straks spring je nog boven op een boot!’
Plotseling duikt Muis naar beneden. Net stond hij nog naast Fae en nu is hij weg.
‘Hé debiel!’ roept Fae hem achterna. ‘Doe toch eens een keer normaal!’

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk - opdr. 9
a Eigen antwoord.
b Alice leer je het best kennen. Van Muis krijg je zijn gedachten en gevoelens niet te lezen.
c Eigen antwoord.


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

H1.8 Woordsoorten

  • Zinnen zijn opgebouwd uit losse woorden. 
  • Woorden met dezelfde kenmerken behoren tot dezelfde woordsoort
  • In totaal zijn er tien woordsoorten. 
  • Woorden benoemen heet taalkundig ontleden.

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
  • mensen, dieren, planten, dingen en begrippen

  • kan een lidwoord voor (de/het/een)
  • kan meestal in meervoud
  • kan je vaak een verkleinwoord van maken

  • Eigennamen

Slide 12 - Tekstslide

Lidwoord
Onbepaald
een
Bepaald
het
de

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoord
 Geeft een handeling, situatie, of gebeurtenis aan. 
Bijv. bellen, struikelen, zijn, sneeuwen

Een werkwoord kun je aanpassen: 
- aan de persoon die iets doet: hij belt, de kinderen bellen
- aan de tijd: ik werkte, ik moest werken, wij hebben gewerkt

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Nederlands
Maandag 25 maart
§ 1.8 woordsoorten
Opdracht 1, 5, 7, 8 en 10

Je mag hier tot 11.45 uur aan werken. 

Slide 15 - Tekstslide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)

Slide 16 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)

Slide 17 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Voorzetsel (vw)

Slide 18 - Quizvraag

Welke lidwoorden zijn er in het Nederlands?

Slide 19 - Open vraag

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn).
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 20 - Open vraag

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 21 - Open vraag

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 22 - Sleepvraag


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
De jongens kochten allemaal één ijsje.

Slide 24 - Open vraag

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 25 - Open vraag

'de', 'het' en 'een' zijn zelfstandig naamwoorden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord is 'boom'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag