Begrijpend lezen tw3

Vandaag
Voorbereiding proefwerk:
Uitleg over de toolboxen 
Begrijpend leestoets vorige keer bekijken
Vragen stellen
Keuzewerktijd:
werken aan pleidooi of hoofdstuk Pandemie (deadline morgen, uiterlijk 25 maart)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Voorbereiding proefwerk:
Uitleg over de toolboxen 
Begrijpend leestoets vorige keer bekijken
Vragen stellen
Keuzewerktijd:
werken aan pleidooi of hoofdstuk Pandemie (deadline morgen, uiterlijk 25 maart)

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg
In de pww maak je een toets begrijpend lezen. De toets is vergelijkbaar met de toets uit periode 2. De toets bestaat uit twee teksten met vragen over de tekst.

Wil je weten wat voor soort vragen je kan verwachten op de toets? Lees de toolbox '10 vragen voor tekstbegrip'.















Slide 2 - Tekstslide

Toolboxen 
- Onderwerp en hoofdgedachte
- Leesmanieren
- Tekstdoelen en tekstsoorten
- Moeilijke woorden
- Feiten en meningen
- Feiten, standpunt, argument en argumentatie (let op: weerlegging)
- Signaalwoorden en tekstverbanden
- Functies van alinea's
- Betrouwbaarheid van teksten
- Samenvatten 

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp
Onderwerp: in één of enkele woorden vertel je waar de tekst over gaat. Lastig, het moet kort en specifiek zijn. Het is nooit een hele zin! 
Bekijk het tekstgeraamte.
Bijvoorbeeld: Vluchtelingenkampen op Samos, Vluchtelingen uit Oekraïne, zakgeld voor kinderen, de voor- en nadelen van de bitcoin. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van deze tekst.

Slide 5 - Open vraag

Hoofdgedachte
Het belangrijkste dat er over het onderwerp gezegd wordt in één zin. Wat is de boodschap die de schrijver je wil meegeven over het onderwerp?
Probeer het onderwerp te gebruiken in je hoofdgedachte. 
Bijvoorbeeld:  De vluchtelingenkampen in Samos zitten overvol en de regering grijpt niet in. 
Vluchtelingen uit Oekraïne worden in Nederland opgevangen door het Rode Kruis, zij worden bij gezinnen of in opvanglocaties ondergebracht. 

Schrijf de hoofdgedachte in eigen woorden. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 7 - Open vraag

Hoofdgedachte
Bijvoorbeeld: De vluchtelingenkampen op Samos zitten overvol en de regering grijpt niet in.
Vluchtelingen uit Oekraïne worden na een lange tocht door het Rode Kruis opgevangen en naar opvanglocaties gebracht. 

Schrijf de hoofdgedachte in eigen woorden. Gebruik het onderwerp. Het is nooit een vraag. Het begint niet met: deze tekst gaat over of mensen informeren/overtuigen van...

Slide 8 - Tekstslide

Leesmanieren
Als je alleen naar het teksteraamte kijkt dan lees je...
A
Scannend
B
Ontspannend
C
Grondig
D
Zoekend

Slide 9 - Quizvraag

Als je de tekst van begin tot eind serieus leest met als doel het begrijpen van een tekst, dan lees je...
A
Scannend
B
Ontspannend
C
Grondig
D
Zoekend

Slide 10 - Quizvraag

Tekstdoelen en tekstsoorten
Informeren: de schrijver geeft informatie in een informatieve tekst.
(nieuwsbericht, schoolboek)
Instructies geven: de schrijver legt stap voor stap uitleggen hoe je iets doet in een instructie. (bijsluiter, recept)
Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening in een overtuigende tekst. (betoog, opiniestuk, recensie)
Activeren: de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet in een activerende tekst.

(reclame, verkiezingscampagne)
Amuseren of ontroeren: de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen in een amuserende of emotieve tekst. 
(fictieboek, verhaaltje, strip)

Slide 11 - Tekstslide

Een artikel in de krant waar vooral informatie en feiten in staan over de oorlog in Oekraïne.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 12 - Quizvraag

Een artikel op de opiniepagina van de krant waarin de schrijver je wil overtuigen van zijn standpunt.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 13 - Quizvraag

Let op!

Een tekstvorm is wat anders. Dan bedoelen we in wat voor vorm is deze tekst gegoten. Voorbeelden zijn: artikel, column, recensie, nieuwsbericht etc. 

Slide 14 - Tekstslide

Moeilijke woorden
- In het woord zelf kijken (ken je een stukje van het woord)
- In de context kijken (hetzelfde als een stukje ervoor of erna lezen). Wordt het uitgelegd? 
-  Zoek de betekenis op
- Vraag de betekenis

Slide 15 - Tekstslide

Feiten en meningen
Feiten: is waar, is te controleren, kan je checken. 
Mening/waardering: wat je vindt, is voor iedereen anders

Een standpunt is een mening, je gebruikt argumenten om je standpunt te onderbouwen. Deze argumenten kunnen uit feiten bestaan. 

Slide 16 - Tekstslide

Weerlegging/ontkrachten
Wat is het lekker warm buiten. (standpunt/stelling)
Het is eindelijk weer eens meer dan 20 graden.
En fijn dat de zon schijnt. (argumenten voor jouw standpunt.) Sommige mensen vinden het niet lekker, want het waait te hard. (tegenargument)
Die harde wind vind ik geen probleem, dat is juist wel verfrissend. (weerlegging)
Ik vind het dus echt lekker weer. (conclusie)

Slide 17 - Tekstslide

Ik vind dat we geen vlees mogen eten. Er zijn ook mensen die het geen probleem vinden als het biologisch is.
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 18 - Quizvraag

Ik vind dat geen goed argument, ook voor biologisch vlees moeten dieren geslacht worden. Dat is ook slecht voor het mileu.
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 19 - Quizvraag

Signaalwoorden en tekstverbanden
Moet je gewoon leren en oefenen.
Vraag jezelf af: wat/welk verband geven de zinnen voor en na het signaalwoord aan? Het signaalwoord geeft een teken, twee delen van de tekst horen bij elkaar. 
Veelvoorkomend: dus (conclusie), maar (tegenstelling), want (reden/verklaring), daarom (reden), mits (voorwaarde)

Slide 20 - Tekstslide

Functies van alinea's
Een alinea schrijf je niet zomaar. Door middel van een alinea krijgt de lezer bepaalde informatie. Elke alinea is nuttig, hij heeft een bepaalde functie in de tekst als geheel.

Vraag jezelf af: wat gebeurt er in deze alinea? Is het een uitleg? Is het een argument? Is het een advies? 
Zoek dan een woord/functie die daarbij past. EN LEER HET!

Slide 21 - Tekstslide

Als een schrijver iets afzwakt, laat zien dat er ook een andere kant aan het verschijnsel zit is de functie van de alinea...
A
toelichting
B
nuancering
C
argumentatie
D
constatering

Slide 22 - Quizvraag

Als een schrijver iets vaststelt, is de functie van de alinea...
A
toelichting
B
nuancering
C
argumentatie
D
constatering

Slide 23 - Quizvraag

Als een schrijver aangeeft waarom hij iets vindt, is de functie van de alinea...
A
toelichting
B
nuancering
C
argumentatie
D
vaststelling

Slide 24 - Quizvraag

Als een schrijver aangeeft welke gebeurtenis hem ertoe heeft gebracht de tekst te schrijven, is de functie van de alinea...
A
aanleiding
B
toelichting
C
uitwerking
D
nuancering

Slide 25 - Quizvraag

Als een schrijver laat zien welke gevolgen of effecten iets heeft, is de functie van de alinea...
A
aanleiding
B
toelichting
C
uitwerking
D
nuancering

Slide 26 - Quizvraag

Als een schrijver iets verder uitlegt, is de functie van de alinea...
A
aanleiding
B
toelichting
C
uitwerking
D
nuancering

Slide 27 - Quizvraag

Betrouwbaarheid 
Betrouwbaarheid bepaal je aan de hand van...
bron, jaartal, spelfouten?, inhoud, tekstdoel.

Kranten zijn vaak betrouwbaar. Let wel op, een opiniepagina bevat minder betrouwbare teksten dan de voorpagina. 
Let dus goed op!

Slide 28 - Tekstslide

Waarom bevat de opiniepagina van een krant vaak minder betrouwbare teksten?

Slide 29 - Open vraag

Samenvatten
Geef het belangrijkste van de tekst weer en let op het aantal woorden.
- Markeer de kernzinnen in de tekst.
- Maak daar een verhaal van, gebruik signaalwoorden.
- Sluit af met de conclusie / hoofdgedachte
Laat voorbeelden, extra uitleg, kleine details achterwege. 
Kort maar krachtig.

Slide 30 - Tekstslide

Nu
Bekijk de vorige toets. Wat kan beter? Waarover wil je nog iets vragen?
Bestudeer de theorie (toolbox Plot). Ik loop rond voor vragen.
timer
15:00

Slide 31 - Tekstslide

Keuze - toelichting 
Verhaal Pandemie - let op de schrijfstijl
Pleidooi - zie voorbeeld

Slide 32 - Tekstslide

Pandemie
De dieselmotor van de Santa Cruz liep onregelmatig. Jardél besteedde er geen aandacht aan en Arnoud had geen verstand van motoren.

In jouw tekst:
Goed: Arnoud keek om zich heen. Het was angstwekkend stil.
Fout: Ik keek om me heen.... Arnoud kijkt uit het raam.

Slide 33 - Tekstslide

Pleidooi

Slide 34 - Tekstslide

Houd uw adem eens zo lang mogelijk in, tot u niet anders kunt dan weer een volle teug adem in te nemen. Hoe lang hield u dat vol? Waarschijnlijk zo'n 15 seconden. Als u dat een tijd lang zou doen, zou u voelen hoe onze toekomstige generatie naar zuurstof moet happen in een wereld waar CO2 de plaats inneemt van zuurstof. Het is één voor twaalf, we moeten nu snel in actie komen en elke maand twee autoloze zondagen invoeren.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Link