Hoofdstuk 2 mens en omgeving

Mens en omgeving H2
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Mens en omgeving H2

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zit je er vandaag bij?

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je weten en kunnen?
 Leerdoelen:
  • Je kunt een werkvolgorde en planning maken voor de uit te voeren werkzaamheden 
  • Je kunt deze werkzaamheden uitvoeren volgens plan 
  • Je kunt onderhoudsvoorschriften lezen, interpreteren en ernaar handelen 
  • Je kunt schoonmaakmiddelen, –apparatuur en -materialen kiezen en gebruiken 
  • Je kunt gebruikte materialen schoonmaken en opruimen 

Slide 3 - Tekstslide

Verbale communicatie 
Non-Verbale communicatie

Slide 4 - Sleepvraag

Wat betekent de afkorting HDL:
A
Hele dag luieren
B
Huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen
C
Huis-Dier-Leven
D
Huishoudelijk-Dozen-Levernsverrichtingen

Slide 5 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om schoon te maken?

Slide 6 - Open vraag

Frequentie en schoonmaakplan


Niet alles hoeft dagelijks schoongemaakt te worden. 

De schoonmaakfrequentie kan verschillen.

 Sommige werkzaamheden doe je periodiek of jaarlijks. 

De schoonmaakfrequentie staat in het schoonmaakplan. 

Slide 7 - Tekstslide

Soorten vuil:
Droog vuil: zichtbaar, droog reinigen.

Aangekleefd vuil: zichtbaar, klamvochtig reinigen.

Onzichtbaar vuil: micro-organismen, desinfecteren.

Slide 8 - Tekstslide

Dagelijkse schoonmaaktaken
Periodieke schoonmaaktaken
Wasmachine reinigen
Ramen zemen
Reinigen van de diepvries
Stofzuigen
Badkamer schoonmaken
De was doen

Slide 9 - Sleepvraag

Vaste volgorde 
In de professionele schoonmaak moet je het schoonmaakplan volgen. Daarnaast gelden deze schoonmaakregels voor de werkvolgorde:

1. Werk van schoon naar vuil. 
2. Werk altijd van buiten naar binnen.
3. Werk van hoog naar laag.
4. Werk in een logische werkvolgorde

Begin altijd op een vast punt. 
Bij het moppen van een vloer werk je altijd naar de deur of uitgang toe.
Werk steeds linksom of rechtsom in een ruimte, dan vergeet je niets.

Slide 10 - Tekstslide

Wat hoort bij een dagelijkse schoonmaak?
A
Ramen zemen
B
Tafel schoonmaken
C
Vloer dweilen

Slide 11 - Quizvraag

Koelkast schoonmaken, bed verschonen valt onder
A
Dagelijkse schoonmaak
B
Wekelijkse schoonmaak
C
Grote schoonmaakbeurt

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vaak maak je je wc schoon?
A
wekelijks
B
maandelijks
C
dagelijks

Slide 13 - Quizvraag

Je keuken maak je hoe vaak schoon?
A
maandelijks
B
jaarlijks
C
wekelijks
D
dagelijks

Slide 14 - Quizvraag

Periodieke schoonmaak is
A
iets dagelijks reinigen
B
onregelmatig iets reinigen
C
met vaste regelmaat iets reinigen
D
nooit iets reinigen

Slide 15 - Quizvraag

Wat hoort bij een periodieke schoonmaak?
A
Ramen zemen
B
Toilet schoonmaken
C
Aanrecht keuken schoonmaken
D
Eettafel afnemen

Slide 16 - Quizvraag

Lezen van etiketten:
Wat zit erin?

Waarvoor kan je het middel gebruiken?

Hoeveel moet je gebruiken?

Slide 17 - Tekstslide

Gevaarsymbolen
Op schoonmaakmiddelen staan symbolen op de etiketten.


Slide 18 - Tekstslide

Gevarensymbolen
  • Gevaarlijke stoffen zijn herkenbaar aan gevarensymbolen
  • Elk gevaar heeft zijn eigen symbool 

Als je werkt met gevaarlijke stoffen moet je jezelf beschermen

Slide 19 - Tekstslide

Wat betekent dit symbool?
A
Gevaar gezondheid
B
Giftige stoffen
C
Gevaar milieu
D
Schadelijke of irriterende stoffen

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent dit symbool?
A
Giftige stoffen
B
gevaar gezondheid
C
schadelijke of irriterende stoffen
D
gevaar milieu

Slide 21 - Quizvraag

wat betekent dit
gevaren-symbool?
A
explosief
B
irriterend
C
schadelijk
D
giftig

Slide 22 - Quizvraag

Opdrachten maken
Hoofdstuk 2                            

Slide 23 - Tekstslide

Wat heb ik geleerd? 

Slide 24 - Tekstslide