H3 leerstof toetsweek 2 2122

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bonjour H3

Programme

Lesdoelen: Aan het einde van de les 

• weet je wanneer je faire of jouer moet gebruiken bij een sport of hobby in combinatie met au / à l' / au / à la /aux en du / de la / de l' / des.
  
• ken je de belangrijkste werkwoorden op -ir
• kun je het bezittelijk voornaamwoord in het Frans gebruiken
  

TOETSWEEK

Leerstof toetsweek 2

Vocabulaire A B E F ch. 1 en 2 NL>FR en FR>NL

Phrases-clés C G ch.  2

Grammaire D en H ch. 2

Herhaling bezittelijk voornaamwoord

Réviser  la grammaire

Faire ou Jouer? De ou À?

Faire de la danse 

Faire du foot                           Jouer au foot

Faire du tennis                      Jouer au tennis

Faire de la gym

Faire de la natation 

Faire du hockey                  Jouer au hockey

Quand est-ce qu'on utilise faire de ou jouer à ?

Grammaire D: voorzetsel à plus lidwoord

Grammaire D: voorzetsel de + lidwoord

Faire du / de la  de l' / des

Jouer au / à la / a l' / aux

'jouer' ou 'faire'?

le tennis > ______

1. jouer au tennis
2. faire du tennis
3. Jouer au tennis + faire du tennis
4. Jouer du tennis + faire au tennis

'jouer' ou 'faire'?

le snowboard > ______

1. jouer au snowboard
2. faire du snowboard
3. Jouer au snowboard + faire du snowboard
4. Jouer du snowboard + faire au snowbaord

'jouer' ou 'faire'?

---- natation

1. jouer à la natation
2. faire du natation
3. faire de la natation
4. jouer de la natation

' jouer' ou 'faire'?

gitaar spelen > ____ guitare

1. faire de la guitare
2. jouer de la guitare
3. jouer à la guitare

Faire de / jouer à / jouer de 

Faire du / de la de l' /des + sport                                           vb. Faire de la natation

Jouer au / à la / a l'/ aux + (bal)sport                                   vb. Jouer au foot      

      

Jouer du / de la / de l' /des + muziekinstrument          vb. Jouer du piano

Werkwoorden op -IR

- Finir (eindigen)

- Grandir (groeien)

- Choisir (kiezen)

- Rougir (blozen)

- Réfléchir (nadenken)

- Réussir (slagen)

- Remplir (vullen)

De présent

= tegenwoordige tijd

Stap 1: Haal -ir van het werkwoord af

               (finir --> fin)

Stap 2: voeg de juiste uitgang toe

Je finis

Tu finis

il/elle finit

nous finissons

vous finissez

ils/elles finissent

Regelmatige werkwoorden 

op IR

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

ISSONS

ISSEZ

ISSENT

IT

IS

IS

Je finis (finir)

Juist

Onjuist

Présent: Nous .... (choisir)

1. Nous choisissons
2. nous choisissions
3. nous avons choisi

présent: Hij groeit (grandir)

Présent: Zij bloost (rougir)

1. Elle a rougi
2. elle rougissait
3. Elle rougit
4. Elles rougissent

Passé composé

= voltooid deelwoord

Stap 1: wat is het hulpwerkwoord? (être/avoir)

Stap 2: Hele werkwoord -R

Bijvoorbeeld:

Jij hebt ingevuld (remplir)

Tu as rempli

Wij hebben gekozen (choisir)

Nous avons choisi

J'ai réussi (slagen = réussir)

Juist

Onjuist

Tu choisis

Présent

passé composé

Imparfait

Vous avez réfléchi (nadenken)

Présent

passé composé

Maak de passé composé:
Wij hebben gekozen (choisir)

Het bezittelijk voornaamwoord / L'adjectif

Weet je nog?

In het Frans is

het Zelfstandig Naamwoord
altijd erg belangrijk!
KIJK NAAR:

1. geslacht van dat zelfstandig naamwoord

2. of het enkelvoud of meervoud is

Bezittelijk voornaamwoord
in het Nederlands:

Bezittelijk voornaamwoord
in het Frans

zijn

haar

mijn

jouw

onze

mnl
ev

vrl
ev

mnl
mv

vrl
mv

Schema

mijn

jouw

haar/zijn

ons/onze

uw/jullie

hun

mannelijk

mon

ton

son

notre

votre 

leur

vrouwelijk

ma

ta

sa

notre

votre

leur

meervoud

mes

tes

ses

nos

vos

leurs

Let op klinkerbotsing en stomme h!

Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is EN begint met een klinker of stomme h, dan gebruik je mon, ton, son.

Julie est mon amie.

C'est mon histoire.

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord (mon/ma/mes) wordt bepaald door:

1. Of de persoon een man, vrouw of meerdere personen zijn
2. Of het werkwoord m/v/mv is
3. Of het zelfstandig naamwoord m/v/mv is
4. Dat ligt aan de vertaling van het woord.

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) frère

1. mon
2. ma
3. son
4. sa

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) tante

1. ma
2. ta
3. mon
4. son

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère

1. ton
2. ta
3. son
4. sa

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur

1. sa
2. ton
3. son
4. ta

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (hun) appartement

1. sa
2. leur
3. son
4. leurs

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (onze) grands-parents

1. nos
2. notre
3. vos
4. votre

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)

1. sa
2. ta
3. son
4. ton

Dit onderdeel gaat al goed____

1. bezittelijk voornaamwoord
2. faire en jouer + de / à
3. werkwoorden op -ir
4. alles ;)