GS 4T H1 par 2.1
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wanneer werd Nederland een monarchie?
A
1813
B
1814
C
1815
D
1816
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer kreeg Nederland zijn eerste grondwet?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848
Slide 5 - Quizvraag
Wie koos in 1815 de Eerste Kamer?
A
De koning
B
De Tweede Kamer
C
De provincies
D
het volk
Slide 6 - Quizvraag
Wie koos in 1815 de Tweede Kamer?
A
De koning
B
de Eerste Kamer
C
De provincies
D
het volk
Slide 7 - Quizvraag
Wat gebeurd er in 1848
A
Nederland wordt een monarchie
B
België wordt onafhankelijk
C
Luxemburgse kwestie
D
nieuwe grondweg voor Nederland
Slide 8 - Quizvraag
Wie kiest de Eerste Kamer vanaf 1848
A
de koning
B
de Tweede Kamerleden
C
De leden van Provinciale Staten
D
Burgers
Slide 9 - Quizvraag
Wie kiest de Tweede Kamer vanaf 1848?
A
de koning
B
de ministers
C
de Provinciale Statenleden
D
Burgers
Slide 10 - Quizvraag
Wanneer en onder welke koning speelde de Luxemburgse kwestie?
A
1848 Willem I
B
1854 Willem II
C
1866 Willem III
D
1900 Wilhelmina
Slide 11 - Quizvraag
Waarom was de Luxemburgse kwestie belangrijk
A
De koning maakte hiermee duidelijk dat hij de baas was
B
De regering maakte hiermee duidelijk dat zij de baas was
C
Nederland maakte duidelijk dat zij de baas waren over Luxemburg
D
Het parlement maakte duidelijk dat zij de baas was
Slide 12 - Quizvraag
Wat was het gevolg van de Luxemburgse kwestie
A
de koning moest aftreden
B
de ministers moesten aftreden
C
het parlement moest aftreden
Slide 13 - Quizvraag
Welke begrip beschrijft de staatsvorm van het huidige Nederland?
A
totalitaire dictatuur
B
parlementaire democratie
C
absolute monarchie
D
constitutionele republiek
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Wie was de leider van de liberalen? (achternaam)
Slide 21 - Open vraag
Kiesrecht voor rijke mannen, noemt men...
Slide 22 - Open vraag
Doordat Nederland grondrechten heeft, is het een ...
A
monarchie
B
welvaartstaat
C
democratie
D
rechtsstaat
