Schrijf van de volgende woorden op in welke naamval ze staan en waarom:
r. 1 τῇ Αὐλίδι - dat - ἐν + dat
r. 2. Ἀχαιοὶ - nom - onderwerp
r. 4 στρατιῶται - nom - onderwerp
r. 7 τὰ ὅπλα - acc - lijd. vw.
r. 8. τῷ δεινῷ στόλῳ - dat - ἔχαιρον + dat
r. 10 Αὐλίδος - gen - ἐκ + gen
r. 17 τῇ ὕβρει - dat - bijw. bep. 'door hybris'