8A

Χαιρετε!
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Χαιρετε!

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het leukst dat je in het weekend hebt gedaan / meegemaakt?

Slide 2 - Woordweb

Toets terug
Maak in tweetallen bij 5 Griekse zinnen uit de toets een meerkeuzevertaling. 1 goed antwoord; 3 foute. Maak het moeilijk! 
Lever deze over 20 min in.
Volgende keer Kahoot met jullie antwoorden. 
timer
20:00

Slide 3 - Tekstslide

Ler. woorden 8A
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

r 1 - 4 
Πολλὰ καὶ μεγάλα πλοῖα παρῆν ἐν τῇ Αὐλίδι· Αὐλίς 
 πολλοὶ γὰρ Ἀχαιοὶ τοῖς δεσπόταις ἐβοήθουν. Ἀχαιοί Grieken, βοηθέω 
 Πολλοὶ δὴ ἀνδρεῖοι στρατηγοὶ παρῆσαν, 
 πολλοὶ δὲ καὶ ναῦται καὶ στρατιῶται.


Vele en grote schepen waren aanwezig in Aulis: want veel Grieken kwamen de/hun heersers te hulp.
Veel dappere legeraanvoerders waren aanwezig en ook veel matrozen en soldaten.

Slide 5 - Tekstslide

Nu: vert. r. 5, 6 en 7
Πρῶτον μὲν οὖν ὁ ξανθὸς Μενέλαος καὶ ὁ ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων 
 καὶ οἱ ἄλλοι στρατηγοὶ εἰς τὰ μεγάλα πλοῖα εἰσέβαινον. 
 Ἔπειτα δ’ ἐπέταττον τοῖς στρατιώταις τὰ ὅπλα εἰσφέρειν. 

timer
8:00

Slide 6 - Tekstslide

Χαιρετε!

Slide 7 - Tekstslide

Toetsstof is (eindelijk...) bekend!
- tekstvragen over 7C en 8A
(blauwe woorden naast de tekst zullen worden gegeven, rest moet je kennen)
- vragen over de inleiding: een expeditie naar Troje, blz 62-64

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het leukst dat je in het weekend hebt gedaan / hebt meegemaakt?

Slide 9 - Woordweb

Schrijf op in je schrift: in welke tijd staan de rode woorden?
r. 5, 6, 7
Πρῶτον μὲν οὖν ὁ ξανθὸς Μενέλαος καὶ ὁ ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων 
 
καὶ οἱ ἄλλοι στρατηγοὶ εἰς τὰ μεγάλα πλοῖα εἰσέβαινον

 Ἔπειτα δ’ ἐπέταττον τοῖς στρατιώταις τὰ ὅπλα εἰσφέρειν
timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

εἰσέβαινον
A
praesens
B
imperfectum

Slide 11 - Quizvraag

ἐπέταττον
A
praesens
B
imperfectum

Slide 12 - Quizvraag

εἰσφέρειν
A
praesens
B
imperfectum

Slide 13 - Quizvraag

Let op: samengestelde woorden
IMPF = βαινω > εβαινον 

MAAR: augment na voorzetsel, nog steeds voor stam: 
εισβαινω = εις + βαινω > εισεβαινον

καταλαμβανω =  κατα + λαμβανω  > κατελαμβανω
(a + e wordt e) 

Slide 14 - Tekstslide

Bespr. r. 5, 6 en 7 8A


Πρῶτον μὲν οὖν ὁ ξανθὸς Μενέλαος καὶ ὁ ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων 
 
καὶ οἱ ἄλλοι στρατηγοὶ εἰς τὰ μεγάλα πλοῖα εἰσέβαινον

 Ἔπειτα δ’ ἐπέταττον τοῖς στρατιώταις τὰ ὅπλα εἰσφέρειν

Slide 15 - Tekstslide

Nu: vert. r. 8, 9 + 10
Zodadelijk krijg je vragen over de tekst
(vergelijkbaar met de tekstvragen op GP)
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Πάντες δὲ τῷ δεινῷ στόλῳ τε καὶ τοῖς νέοις ὅπλοις μάλα ἔχαιρον.
Met welke twee dingen zijn de Grieken blij?
Citeer het Grieks.
A
δεινῷ en στόλῳ
B
στόλῳ en ὅπλοις
C
στόλῳ en νέοις
D
στόλῳ en μάλα ἔχαιρον

Slide 17 - Quizvraag

Πάντες δὲ τῷ δεινῷ στόλῳ τε καὶ τοῖς νέοις ὅπλοις μάλα ἔχαιρον.
Welke tijd is ἔχαιρον
A
praesens
B
imperfectum

Slide 18 - Quizvraag

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
Waar is iedereen?
A
op schepen
B
in Aulis
C
in hun gedachten verzonken

Slide 19 - Quizvraag

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
Van welk woord is ἦσαν het imperfectum?
A
ἦσω
B
ἦσαω
C
ἐσω
D
εἰμι

Slide 20 - Quizvraag

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
In welke naamval staat Αὐλίδος?
A
nom
B
dat
C
gen
D
acc

Slide 21 - Quizvraag

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
In welke naamval staat νῷ ?
A
nom
B
dat
C
gen
D
acc

Slide 22 - Quizvraag

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
Lukt het wegvaren? Uit welk Grieks(e) woord(en) kun je dit halen?
A
Ja, ἀποπλεῖν betekent wegvaren
B
Nee, ze waren het van plan ἐν νῷ εἶχον

Slide 23 - Quizvraag

Huiswerk donderdag 5e uur:
vert. r. 11, 12 + 13 les 8A

Slide 24 - Tekstslide

KHAIRETE!

Slide 25 - Tekstslide

Vandaag:
bespr. r. 11, 12, 13 
laatste opgave voor indexcijfer 

Slide 26 - Tekstslide

Bespr. 11, 12, 13 les 8A

Νῦν δ’ οἱ θεοὶ ἐξαίφνης τὸν ἄνεμον παύουσιν.

 Τί οὖν τοῦτο ἐποίουν οἱ θεοί; Οἱ θεοὶ τὸν στόλον ἐκώλυον,

 ὅτι ἡ Ἄρτεμις τῷ στρατηγῷ Ἀγαμέμνονι ἐχαλέπαινεν. χαλεπαίνω 

Slide 27 - Tekstslide

Opgave inzetcijfer - laatste!

Slide 28 - Tekstslide

Ontspannennnnnn. 
Iets voor jezelf!

Slide 29 - Tekstslide

KHAIRETE!

Slide 30 - Tekstslide

Bespr. 
Νῦν δ’ οἱ θεοὶ ἐξαίφνης τὸν ἄνεμον παύουσιν. 

 Τί οὖν τοῦτο ἐποίουν οἱ θεοί; Οἱ θεοὶ τὸν στόλον ἐκώλυον,

 ὅτι ἡ Ἄρτεμις τῷ στρατηγῷ Ἀγαμέμνονι ἐχαλέπαινεν.

Slide 31 - Tekstslide

Bespr. 
 Ὁ γὰρ Ἀγαμέμνων τὴν θεὸν ὕβρισεν. 

15 Ἐν γὰρ τῇ θήρᾳ ἔλαφον, ἱερὰν τῆς θεοῦ, ἀπέκτεινε 

 καὶ ἅμα εἶπεν τόδε· ‘Οὐδὲ σύ, Ἄρτεμι, οὕτω τοξεύεις ὥσπερ ἐγώ!’ 

 Οὕτω δὴ ὁ Ἀγαμέμνων τῇ ὕβρει μάλα ἐχθρὸς τῇ θεῷ ἦν!

Slide 32 - Tekstslide

Omdat je vragen gaat krijgen over tijden, naamvallen, specifieke woorden, gaan we nu het volgende nog even oefenen/herhalen: 

Slide 33 - Tekstslide

ἐποίουν (r. 12) is een imperfectum
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quizvraag

ἐκώλυον (r. 12) is een imperfectum
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

ἐχαλέπαινεν (r. 13) is een imperfectum
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

ἔλαφον (r. 15) is een imperfectum
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag

ἔλαφον (r. 15) betekent hert
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quizvraag

ἀπέκτεινε (r. 15) is een imperfectum
A
Waar
B
Niet waar

Slide 39 - Quizvraag

ἀπέκτεινε (r. 15) vertaal je als
A
hij doodde
B
ik doodde
C
hij doodt
D
jij doodt

Slide 40 - Quizvraag

τοξεύει (r. 16) is een imperfectum
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quizvraag

τοξεύεις (r. 16) vertaal je als:
A
hij schiet een pijl
B
jij bent boos
C
jij schiet een pijl
D
hij is boos

Slide 42 - Quizvraag

ἦν (r. 17) is een imperfectum
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quizvraag

ἦν (r. 17) vertaal je als:
A
ik ben
B
hij was
C
zij zijn
D
zij waren

Slide 44 - Quizvraag

Schrijf van de volgende woorden op in welke naamval ze staan en waarom:
r. 1 τῇ Αὐλίδι
r. 2.  Ἀχαιοὶ
r. 4 στρατιῶται
r. 7 τὰ ὅπλα 
r. 8. τῷ δεινῷ στόλῳ 
r. 10 τὸν στόλον 
r. 17 τῇ ὕβρει 
timer
7:00

Slide 45 - Tekstslide

Schrijf van de volgende woorden op in welke naamval ze staan en waarom:
r. 1 τῇ Αὐλίδι - dat - ἐν + dat
r. 2.  Ἀχαιοὶ - nom - onderwerp
r. 4 στρατιῶται - nom - onderwerp 
r. 7 τὰ ὅπλα - acc - lijd. vw. 
r. 8. τῷ δεινῷ στόλῳ - dat - ἔχαιρον + dat
r. 10 Αὐλίδος - gen - ἐκ + gen
r. 17 τῇ ὕβρει - dat - bijw. bep. 'door hybris'

Slide 46 - Tekstslide

Wie of wat wordt bedoeld met:
πάντες r. 9
A
alle legeraanvoerders, soldaten, etc.
B
alle legeraanvoerders
C
alle soldaten
D
alle matrozen

Slide 47 - Quizvraag

Wie of wat wordt bedoeld met:
τὴν θεὸν r. 14
A
Zeus
B
Artemis
C
Agamemnon
D
Menelaos

Slide 48 - Quizvraag

Wie of wat wordt bedoeld met:
σύ r. 16
A
Zeus
B
Artemis
C
Agamemnon
D
Menelaos

Slide 49 - Quizvraag

Maak een stripverhaal van les 7C

Slide 50 - Tekstslide

Lever je stripverhaal van les 7C in!

Slide 51 - Open vraag