V2 toetsbespreking HST4

paragraaf 5.2 Sociale Kwestie
maandag 9 april 2018
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

paragraaf 5.2 Sociale Kwestie
maandag 9 april 2018

Slide 1 - Tekstslide

Programma

terugblik vorige les

bespreking paragraaf 5.2

bespreken proefwerk HST 4

werken aan huiswerk (indien tijd)

afsluiting


Slide 2 - Tekstslide

In de 19e eeuw begon een nieuwe periode in de geschiedenis.
Hoe noemen we die periode?
A
Middeleeuwen
B
Nieuwe Tijd
C
Moderne Tijd
D
Nieuwste Tijd

Slide 3 - Quizvraag

Welke sector neemt in de 19e eeuw toe?
A
Landbouw
B
Industrie
C
Diensten
D
Militaire

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noemen we de overgang van de agrarische- naar Industriële samenleving?

Slide 5 - Open vraag

Welke uitvinding was essentieel voor de Industriële revolutie?

Slide 6 - Open vraag

Wat ga je leren?
  1. Aan het einde van deze les kun je uitleggen wat de sociale kwestie is.
  2. Je leert over de werkomstandigheden van arbeiders in de 19e eeuw.
  3. Je leert dat arbeiders zich verenigen en vakbonden oprichten.
  4. Je leert over het nut en de opkomst van sociale wetten.

Slide 7 - Tekstslide

werkomstandigheden in de 19e eeuw

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Video

Arbeidsomstandigheden
  • Kinderarbeid (zie filmpje van net)
  • Slechte woonomstandigheden
  • Lage lonen, lange werkdagen
  • Gevaarlijke machines
  • Gemakkelijk ontslagen (geen rechten)
  • Geen inkomen bij ziekte of invaliditeit (= als je niet kunt werken)

Slide 10 - Tekstslide

Sociale Kwestie
  • Slechte woon- & werkomstandigheden arbeiders
  • Dat kan zo niet langer! - Oneerlijke situatie
  • Het probleem van de slechte omstandigheden van de arbeiders noemen we: DE SOCIALE KWESTIE
  • Als eerste wordt dit probleem aangepakt door de kerk - kerkelijke armenzorg - later door politieke stromingen - socialisme.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Sociale wetten

1874 - Kinderwetje van Van Houten

1889 - Steeds meer sociale wetten (wetten die zwakkeren in de samenleving beschermen


Vakbonden = vereniging van arbeiders (werknemers) die strijden voor betere werkomstandigheden

Slide 13 - Tekstslide

Wat was de eerste sociale wet in Nederland? (tegen kinderarbeid)

Slide 14 - Open vraag

Wat bedoelt de tekenaar met deze afbeelding?

Slide 15 - Open vraag

Wat heb je geleerd?
  1. Aan het einde van deze les kun je uitleggen wat de sociale kwestie is.
  2. Je leert over de werkomstandigheden van arbeiders in de 19e eeuw.
  3. Je leert dat arbeiders zich verenigen en vakbonden oprichten.
  4. Je leert over het nut en de opkomst van sociale wetten.

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 1

Leervraag: leer je kenmerkende aspecten. zorg dat je ze kunt koppelen aan het juiste tijdvak.

Hiermee zorg je dat je een juiste indeling van de geschiedenis kunt maken, je bouwt een frame waarin je personen, gebeurtenissen, ontwikkelingen kunt plaatsen. Met behulp van de kenmerkende aspecten gaat het aanleren van nieuwe kennis een stuk makkelijker!

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 1

Antwoord

A - 2 

B - 7

C - 4, 5

D - 6

E - 3

F - 1, 8

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 2

A Atheïsme - 2 Er is geen God

B Radicaal - 3 Robespierre

C Abolitionisme - 1 Uncle Tom's Cabin van H.B. Stowe

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 3

Let op de structuur van je antwoord:

De uitspraak is ... (antwoord) want in de tekst staat ..... (bronelement) daaruit blijkt dat ..... (reden waarom je jouw bronelement kiest).

De uitspraak is juist want in de tekst staat dat wetenschappers altijd twijfelen (regel 1) daaruit blijkt dat Hume een verlicht denker is omdat een kenmerk van de verlichting twijfel is

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 4

voorbeelden waar Fransen ontevreden over zijn.

Probeer je antwoord te geven vanuit Frans oogpunt:

gebrek aan politieke invloed

de privileges die de adel wel heeft en zij niet

armoede en hongersnood

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 5

De uitspraak is juist want hij is representatief voor de 1e en 2e stand. Pruiken is een teken van macht en welvaart. Iets dat voor de 3e stand niet is weggelegd.

Na de Franse Revolutie krijgt de 3e stand pas wat te zeggen. Uiteenvallen van de standenmaatschappij.

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 6

Let ook hier op de structuur van je antwoord.

De schrijver is een verlicht denker. Dat zie ik in de bron aan .... (bronelement) omdat .... (reden waarom je jouw bronelement kiest).

De schrijver is een verlicht denker. Dat zie ik in de bron dat hij een voorstander van de democratie in
Nederland en tegenstander van de prins van Oranje. Dat blijkt uit zijn
negatieve uitspraken over de prins (zin 2) en zijn oproep tot meer
democratische besluiten (zin 8). Dit zijn beide voorbeelden van verlicht denken.




Slide 23 - Tekstslide

Vraag 7

Ontwikkeling - altijd iets dat verandert: Te herkennen aan -> opkomst/ontstaan/overgang/ondergang/verdwijnen

Gebeurtenis - Iets dat gebeurt is in de geschiedenis en op zichzelf staat. De slag bij Azincourt - WOII - tocht van Hannibal over de Alpen

Verschijnsel - Iets dat in verschillende vormen in de geschiedenis terugkomt. Oorlog - democratie - revolutie


Slide 24 - Tekstslide

Vraag 7

Er moet dus iets veranderen want in de vraag staat ontwikkeling

  • De macht van het Franse leger neemt af. De russen zorgen ervoor dat Napoleons Grande Armee niet langer zo machtig is als daarvoor.

Fout is dus de veldtocht van Napoleon naar Rusland, dat is een gebeurtenis en geen ontwikkeling.

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 8

Bij vragen waar naar begrippen wordt gevraagd of een vergelijking wordt gevraagd: leg beide begrippen (kort) uit en toon dan het verband.

Bijvoorbeeld: De abolitionisten, mensen die tegen slavernij zijn, beriepen zich op het gelijkheidsidee van de
verlichting, een stroming waarbij mensen vinden dat alle beredeneert kan worden.




Slide 26 - Tekstslide

Vraag 9

Voor dit soort vragen moet je je tijdlijn goed kennen.

Hoe leer je dit?

Door twee/drie gebeurtenissen te noemen en te kijken welke eerst was.


Eerst wordt de koning afgezet, dan wordt Frankrijk een republiek en dan wordt de koning pas onthoofd.

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 9

Juiste volgorde


E - A - D - B - C - F

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 10

Bestorming van de Bastille


Belangrijk omdat dit het begin van de Franse Revolutie markeert.

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 11

Hebben we het te weinig over gehad.

De vraag is vervallen en bij iedereen goed gerekend.


Slide 30 - Tekstslide

Vraag 12

Combinatie van jaartallen (chronologie)


A 1975 - 3 Nederland deel van Frankrijk

B 1798 - 1 Napoleon maakt een eind aan de democratie

C 1801 - 2 Nederland krijgt een democratische grondwet

D 1810 - 4 Patriotten roepen de Bataafse Republiek uit

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag
  • Zelfstandig aan de slag, je maakt het zelf.
  • Kom je er echt niet uit? Vraag het je buurman/vrouw (zachtjes!)
  • Weten jullie het samen niet? Dan loopt de docent rond en kun je het vragen als hij langsloopt.

TIP: wacht niet tot de docent in de buurt is maar ga door met de rest van de vragen.

Slide 33 - Tekstslide