Grammatica

• Engels
• MBO
• Studiejaar 1

Week 4

• Idiom of the week
•  A/an
• Them/their your/you're
• Woordvolgorde

A/an

Het onbepaald lidwoord 'een' is in het Engels bijna altijd a:

I have a car.

He doesn't live in a house.

He wears a uniform.

Het lidwoord a wordt an als het volgende woord met een klinkerklank begint.

I have an umbrella.

He is an artist.

She will be here in an hour.

Them/their/they

Them: hen 

We should ask them.

Their: bezittelijk - van hen

What is their plan?

They: zij

Are they here yet?

They're: zij zijn

They're almost here!

You/your/you're

You: jij / jullie

Do you want to go out tonight?

Your: bezittelijk - van jou

Your package will arrive soon.

You're: jij bent / jullie zijn

You're the best!

We

a present

gave

to our friend

at her birthday

Darnell

eaten

has

just now

the hotdog

?

did

in the cinema

you

see that film

at work

designed

for safety

these rules

were

Zet het bijwoord op de juiste plek:
This is the best helmet. (definitely)

Zet het bijwoord op de juiste plek:
We took the bus. (regularly)

Zet het bijwoord op de juiste plek:
Could you check her pulse? (possibly)

Zet het bijwoord op de juiste plek:
You shouldn't interrupt me. (always)