T2 Present continuous - do/does - WH questions

T 2 - present continuous
        - do / does
        - WH-questions

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

T 2 - present continuous
        - do / does
        - WH-questions

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

present continuous
Wanneer? NU
Hoe? am/is/are + werkwoord + -ing

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Vul de juiste vormen van de werkwoorden tussen haakjes in. Gebruik de present continuous.
Hi Patrick, it’s me, Frank. What are you doing?
Patrick: I [1]____________________ (wait) for a friend.

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste vormen van de werkwoorden tussen haakjes in. Gebruik de present continuous.
That’s because I [2]__________________ (call) from outside. It [3]__________________ (rain) cats and dogs.
How strange! The sun [4]__________________ (shine) here at the moment.

Slide 7 - Open vraag

Vul de juiste vormen van de werkwoorden tussen haakjes in. Gebruik de present continuous.
You are a lucky guy. I hope you [5]__________________ (enjoy) yourself.
No, I am not. My father [6]__________________ (take) a shower and then he’ll take me to my cousin’s birthday party.

Slide 8 - Open vraag

Welke tijd is hier gebruikt: de present simple of de present continuous? Sleep de zinnen naar de juiste tijd. 
Present simple 
Present continuous
I sing every day. 
I am singing right now. 
Water boils at 100 *C.
He likes pizza. 
I am playing a game.
He is sleeping at the moment. 
He likes to dance.
I am dancing. 

Slide 9 - Sleepvraag

do does

Slide 10 - Tekstslide

Waar komen de woorden Do en Does in een vraagzin te staan?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Do/Does Subject                        Verb              The rest of the sentence
Do              I / you /  we / they   have / buy/         cereal for  breakfast                                                             eat / like etc.                         
Does          he / she / it

Slide 13 - Tekstslide

Do and Does : questions

Lions live in the wild. --> Do lions live in the wild?


He likes school a lot. --> Does he like school a lot?



Slide 14 - Tekstslide

Sample Questions
Short Answer (affirmative)
short answer (negative)
Do you speak English?
Yes, I do.
No, I don't.
Do I need a dictionary?
Yes, you do.
No, you don't.
Do you both speak English?
Yes, we do.
No, we don't.
Do they speak English?
Yes, they do.
No, they don't.
Does he speak English?
Yes, he does.
No, he doesn't.
Does she speak English?
Yes, she does.
No, she doesn't.
Does it have four legs?
Yes, it does.
No, it doesn't.

Slide 15 - Tekstslide

Yes, she does
No, he doesn't.
No, I don't.
Yes, they do.
Does Lucy go to school?
Do you like rugby?
Does Mark work?
Do they speak Italian?

Slide 16 - Sleepvraag

Make a question:
They play the piano.

Slide 17 - Open vraag

Make a question:
My mum works in an office.

Slide 18 - Open vraag

Make a question:
Alice studies in the morning.

Slide 19 - Open vraag

WH-QUESTIONS

Slide 20 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
De 'WH-questions' zijn Engelse vragen die beginnen met
 de volgende woorden: 
what - which - who- why - where - when - how

Deze woorden worden aan het begin van de vraag gebruikt om specifiek ergens iets over te vragen.

Ze heten 'WH-questions' omdat de meeste woorden die aan het begin staan van zo'n vraag beginnen met WH.


Slide 21 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
"What" (wat): bij vragen naar informatie over iets of keuzes met veel mogelijkheden
EXAMPLE: 
What is your favourite food?
What drink do you like the most?

"Which" (welke): bij vragen naar een keuze
EXAMPLE: 
Which drink do you like the most, Fanta or Sprite?

Slide 22 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
"Who" (wie): bij vragen naar een persoon
EXAMPLE: 
Who is that girl at the door?

"Why" (waarom): bij vragen naar een reden
EXAMPLE: 
Why did you do that?

Slide 23 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
"Where" (waar): bij vragen naar een plaats
EXAMPLE: 
Where were you born?

"When" (wanneer): bij vragen naar een tijdstip
EXAMPLE: 
When is your birthday?

Slide 24 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
En als laatste, het enige vraagwoord dat niet met 'WH' begint:

"How" (hoe): bij vragen naar een instructie of gevoelens
EXAMPLE: 
How does that work?
How are you feeling?

Slide 25 - Tekstslide

Sleep de gele kaartjes naar de juiste vertaling
WAT
WELKE
WIE
WAAROM
WAAR
WANNEER
HOE
HOW
WHO
WHAT
WHY
WHEN
WHICH
WHERE

Slide 26 - Sleepvraag

Ik wil iets weten over de plaats of locatie.
Welke gebruik ik?
A
Who
B
When
C
Why
D
Where

Slide 27 - Quizvraag

Ik wil iets weten over de tijd.
Welke gebruik ik?
A
Who
B
When
C
Why
D
Where

Slide 28 - Quizvraag

Ik wil iets weten over iemand.
Welke gebruik ik?

A
What
B
When
C
Who
D
Where

Slide 29 - Quizvraag

Ik wil iets weten over de reden om iets te doen.
Welke gebruik ik?
A
Why
B
Where
C
When
D
How

Slide 30 - Quizvraag

Ik wil iets weten over dingen, ideeën en acties.
Welke gebruik ik?
A
Why
B
Where
C
When
D
What

Slide 31 - Quizvraag

Wanneer ik een vraag maak met zo'n vraagwoord, waar staat deze dan?
A
Einde van de zin
B
Begin van de zin
C
Halverwege de zin
D
Voor het werkwoord

Slide 32 - Quizvraag

Maak af:
_____ is your name?
A
Who
B
Where
C
What
D
When

Slide 33 - Quizvraag

Maak af:
_____ are you going? We're not done yet!
A
Where
B
What
C
Who
D
How

Slide 34 - Quizvraag

Maak af:
_____ did you invite to the party? Is Lisa coming too?
A
When
B
Where
C
Why
D
Who

Slide 35 - Quizvraag

Maak af:
_____ aren't you allowed to go to the supermarket alone? It's super safe!
A
Who
B
Why
C
When
D
How

Slide 36 - Quizvraag

Maak af:
_____ does this device work? I don't get it!
A
Why
B
How
C
When
D
What

Slide 37 - Quizvraag

Maak af:
_____ did you go after school? Did you visit your grandma?
A
Where
B
What
C
Why
D
How

Slide 38 - Quizvraag

Bedenk drie vragen met één van de WH-vraagwoorden die je geleerd hebt deze les.

Slide 39 - Open vraag