6: werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

het onderwerp van een zin kunnen bepalen

Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin bepalen

Werkwoordelijk gezegde

Nederlands

Cursus 5 paragraaf 6 (ja we slaan 5 even over)

Maken opdr. 1, 3, 4 

8 en 9 (in route A, B of C, zelf te kiezen)

Hebben we alle doelen behaald?

Afmaken opdrachten deze en vorige les

Paragraaf 6: werkwoordelijk gezegde

Lesdoelen

Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin bepalen

Vorige les

Onderwerp van een zin.

Hoe vind je die ook alweer?

Welke stappen moet je nemen?

1. 

2. 

3. 

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in een zin die samen iets over het onderwerp zeggen, noem je het werkwoordelijk gezegde (wg).

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde

Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord 

(de persoonsvorm), soms zijn het er meer. Bijvoorbeeld:

- Leonie kijkt naar buiten.

- Leonie heeft naar buiten gekeken. 

- Leonie wil graag naar buiten kijken.

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde

De persoonsvorm is altijd onderdeel van het 

werkwoordelijk gezegde.

werkwoordelijk gezegde =

persoonsvorm + alle andere werkwoorden

OPDRACHT

In de volgende zinnen bestaat het werkwoordelijk gezegde uit één woord ( de persoonsvorm).

Noteer steeds het werkwoordelijk gezegde.

Aan de wand hangen een paar posters.

Gjalt stuurt Boris een mailtje.

OPDRACHT

In de volgende zinnen bestaat het werkwoordelijk gezegde 

uit meerdere woorden 

(de persoonsvorm + alle andere werkwoorden).

Noteer steeds het werkwoordelijk gezegde.

Zet de persoonsvorm steeds voorop!

In het Guinness Book of Records zijn vreemde records opgeschreven.

Een man kan bijvoorbeeld 121 T-shirts over elkaar aantrekken.

De familie Yang heeft een enorme zeepbel geproduceerd.

Een jongen kan ballonnen opblazen met zijn neus.

Aan het werk

Cursus 5 paragraaf 6 (ja we slaan 5 even over)

Maken opdr. 1, 3, 4, 

8 en 9 (in route A, B of C, zelf te kiezen)

Lesdoelen behaald?

Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin bepalen

Huiswerk

Afmaken opdrachten

Deze les:

paragraaf 6 opdr. 1, 3, 4, 8, 9

én vorige les: 

paragraaf 4 opdr. 2, 3, 5, 6