Woordenschat les 4 (les 2paragraaf 4)

Woordenschat les 4
4V
Paragraaf 2 en 4
Herhaling: wat weet je allemaal al?
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat les 4
4V
Paragraaf 2 en 4
Herhaling: wat weet je allemaal al?

Slide 1 - Tekstslide

Tijd voor vragen over de boekopdracht

Deadline: vrijdag 9 mei 

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Vul de woorden in de goede zin in:

megalomaan, exclusief, potentie, innovatie, autodidact, prototype, destructief, collectief, expliciet.  (Je mag woorden maar één keer gebruiken.)
  1. Deze leerling heeft veel ______ , maar het is afwachten of hij dit in 5 vwo ook waar kan maken.
  2. Hij heeft soms een nogal ______ karakter , waarmee hij zichzelf weleens tegenwerkt en zelf zijn grootste obstakel is om succes te hebben.
  3. Het docententeam heeft echt _____ besloten om hem wel over te laten gaan, zodat hij zichzelf kan bewijzen.
  4. De leerling zegt zelf jaar 5 en 6 in één schooljaar te kunnen afronden, maar dat lijkt een nogal _____ project.
  5. Hij stelt niets in de lessen te leren, maar als een _____ alle kennis en vaardigheden zelfstandig te kunnen vergaren.

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Vul de woorden in de goede zin in:

megalomaan, exclusief, potentie, innovatie, autodidact, prototype, destructief, collectief, expliciet.  (Je mag woorden maar één keer gebruiken.)
  1. Deze leerling heeft veel potentie , ...
  2. Hij heeft soms een nogal destructief karakter , waarmee hij zichzelf weleens tegenwerkt en zelf zijn grootste obstakel is om succes te hebben.
  3. Het docententeam heeft echt collectief besloten om hem wel over te laten gaan, zodat hij zichzelf kan bewijzen.
  4. De leerling zegt zelf jaar 5 en 6 in één schooljaar te kunnen afronden, maar dat lijkt een nogal megalomaan project.
  5. Hij stelt niets in de lessen te leren, maar als een autodidact alle kennis en vaardigheden zelfstandig te kunnen vergaren.

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Zoek de betekenis bij de woorden
a. ad hoc 
b. ad rem 
c. Quo vadis
d. alter ego 
e. casu quo (c.q.) 
f. communis opinio (de) 
g. conditio sine qua non (de) 
h. contradictio in terminis (de) 
i. corpus delicti (het) 

  1. Noodzakelijke voorwaarde
  2. voor de zaak; voor dit doel in het bijzonder
  3. algemene mening; opvatting van de gemiddelde
    burger
  4. ter zake; gevat
  5. andere kant van jezelf, tweede ik
  6. In het zich voordoende geval
  7. term die een innerlijke tegenspraak bevat
  8. voorwerp waarmee een misdrijf is gepleegd
  9. Waarheen gaat gij

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Wat betekenen deze uitdrukkingen?
a. ad hoc = 2
b. ad rem = 4
c. Quo vadis = 9
d. alter ego = 5
e. casu quo (c.q.) = 6
f. communis opinio (de) = 3
g. conditio sine qua non (de) =1
h. contradictio in terminis (de) = 7 
i. corpus delicti (het) = 8

  1. Noodzakelijke voorwaarde
  2. voor de zaak; voor dit doel in het bijzonder
  3. algemene mening; opvatting van de gemiddelde
    burger
  4. ter zake; gevat
  5. andere kant van jezelf, tweede ik
  6. In het zich voordoende geval
  7. term die een innerlijke tegenspraak bevat
  8. voorwerp waarmee een misdrijf is gepleegd
  9. Waarheen gaat gij

Slide 6 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Wat betekenen deze uitdrukkingen?
  1. Divide et impera 
  2. Errare humanum est 
  3. In vino veritas 
  4. Memento mori 
  5. Mens sana in corpore sano 
  6. Morituri te salutant 
  7. Nomen est omen 
  8. Pecunia non olet 
  9. Si vis pacem, para bellum 
  10. Vanitas vanitatum, omnia vanitas 
  11. Veni, vidi, vici 

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Wat betekenen deze uitdrukkingen?
  1. Divide et impera
  2. Errare humanum est
  3. In vino veritas
  4. Memento mori
  5. Mens sana in corpore sano
  6. Morituri te salutant
  7. Nomen est omen
  8. Pecunia non olet
  9. Si vis pacem, para bellum
  10. Vanitas vanitatum, omnia vanitas
  11. Veni, vidi, vici
  1. Verdeel en heers
  2. vergissen is menselijk
  3. Wie dronken is, laat zijn ware aard zien.
  4. Gedenk te sterven
  5. Een gezonde geest in een gezond lichaam
  6. Zij die gaan sterven, groeten u.
  7. De naam is een voorteken
  8. Geld stinkt niet
  9. Wie de vrede liefheeft, wapene zich ten oorlog
  10. Ijdelheid der ijdenheden alles is ijdelheid
  11. Ik kwam, ik zag, ik overwon.

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Wat betekenen deze woorden?
  1. linguïstiek (de) 
  2. discipline (de) 
  3. empirisch
  4. experimenteel 
  5. hypothese (de)
  6. populatie (de)
  7. significant
  8. doorgronden 
  9. animo (de/het)
  10. drijfveer (de)
  11. Placebo

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen met woordenschat
Wat betekenen deze woorden?
  1. linguïstiek (de) 
  2. discipline (de) 
  3. empirisch
  4. experimenteel 
  5. hypothese (de)
  6. populatie (de)
  7. significant
  8. doorgronden 
  9. animo (de/het)
  10. drijfveer (de)
  11. Placebo
  1. taalkunde
  2. tak van wetenschap, zoals biologie, pedagogie of Spaanse taal- en letterkunde
  3. door waarneming en ervaring verkregen
  4. proefondervindelijk
  5. vooronderstelling waarvan je via een onderzoek bepaalt of die klopt
  6. groep individuen of exemplaren met een aantal gemeenschappelijke kenmerken
  7. niet aan toeval toe te schrijven; veelbetekenend
  8. helemaal begrijpen; doorzien
  9. geestdrift; enthousiasme; verlangen
  10. motief; reden waarom je iets doet
  11. fopmiddel; imitatiepil

Slide 10 - Tekstslide

Tijd over?
  • Pak de woordenlijst erbij en selecteer en oefen wat je nog niet beheerst.
  • Nog geen boek kunnen lenen? Misschien kan je nu nog even naar de mediatheek.


    Vrijdag valt de les uit. 
    Maandag mag je kiezen of je leest of leert. Dinsdag is de toets.

Slide 11 - Tekstslide

Welke vragen kun je verwachten op de toets?
Opdracht 1-3 over L. & G. - Opdracht 4, 5 over wetenschap
  • Opdracht 1 Synoniemen H2 (5 pt)
    Noteer van de volgende woorden of woordgroepen een synoniem (één woord).
  • Opdracht 2 Zinnen H2 (8 pt)
    Welk woord moet er op de lege plek komen? Kies uit: (8 zinnen, 15 opties)
  • Opdracht 3 Uitdrukkingen H2 (10 pt)
    Vertaal de (10) onderstaande uitdrukkingen en begrippen uit het Latijn.
  • Opdracht 4 Synoniemen H4 (5 pt)
    Noteer van de volgende woorden een synoniem (één woord).
  • Opdracht 5 Zinnen H4 (8 pt)
    Welk woord moet er op de lege plek komen? Kies uit: (15 opties, 8 zinnen)





















































Slide 12 - Tekstslide

Welke vragen kun je verwachten op de toets?
  • Bonus (+ 0,2 pt op je hele cijfer)
    Kies één van onderstaande opdrachten.
    a) Maak een kloppende zin met het woord [...]. Let op: zinnen als '[...] is een woord!’ zijn niet toegestaan.
    b) hetzelfde, maar dan met een woordgroep.




















































Slide 13 - Tekstslide

Boekopdracht leesboek #2             - zie opdracht op papier -
Keuzeopdracht in tweetal of drietal       
Zijn er al groepjes                                                                                     gemaakt?
Optie 1: de schrijver op de sofa


                                                             



                                                                           Optie 2: het betere boek

Slide 14 - Tekstslide

Online planning maken
Maak online de planning bij woordenschat 5.

Denk na over met wie je de volgende boekopdracht gaat doen (twee- of drietal) en kijk in de mediatheek of op de leeslijst voor een schrijver.

Slide 15 - Tekstslide

Toets leesvaardigheid inzien
Excuses voor de vertraging

Gemiddeld 6,44
3 lager dan 5,5

Maximaal aantal punten: 29 punten
Normering: 68% = 6,0 (lineair) 

Slide 16 - Tekstslide

Toets leesvaardigheid inzien
Excuses voor de vertraging

Gemiddeld 6,44
3 lager dan 5,5

Maximaal aantal punten: 29 punten
Normering: 68% = 6,0 (lineair) 

Slide 17 - Tekstslide

Woordenschat paragraaf 4 Wetenschap



                Wat is wetenschap?

Slide 18 - Tekstslide

1. Verdeel onderstaande onderzoeksgebieden in drie kolommen.
3. Ken je een term niet, zoek hem op!
2. Geef boven elke kolom een 'naam' 



astronomie – bedrijfskunde – economie – filosofie – genderstudies – geneeskunde – geschiedenis – informatica – lucht- en ruimtevaarttechniek – recht / rechtsgeleerdheid – taalkunde / linguïstiek – theologie.

Slide 19 - Tekstslide

  • filosofie
  • taalkunde/ linguïstiek
  • geschiedenis
  • theologie
  • astronomie
  • geneeskunde
  • informatica
  • lucht- en ruimtevaart-
    techniek
  • bedrijfskunde
  • genderstudies
  • recht/ rechtsgeleerdheid
  • economie

Slide 20 - Tekstslide

Geesteswetenschappen  Exacte wetenschapp.
  • filosofie
  • taalkunde/ linguïstiek
  • geschiedenis
  • theologie
  • astronomie
  • geneeskunde
  • informatica
  • lucht- en ruimtevaart-
    techniek
  • bedrijfskunde
  • genderstudies
  • recht/ rechtsgeleerdheid
  • economie
Alfawetenschappen
Betawetenschappen
Menswetenschappen
Gammawetenschapp.

Slide 21 - Tekstslide

Woordenschat: §4 Wetenschap
Nu aan de slag:
1. maak de online planning die klaar staat (4)
(De eerste twee opdrachten doe je samen)
2. klaar? Ga in de methode naar cursus 8 §4 en klik op trainen. 

Slide 22 - Tekstslide