Les 6 DA gmk ljr 1 periode 1

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zijn er nog vragen over het huiswerk?

Deze les:
herhalen alle lesstof

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent de term UAD?
A
Uitsluitend afgegeven door apotheek of dokter
B
Uitsluitend afgegeven door assistent dokter
C
uitsluitend apotheek en drogist
D
weet ik niet

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mevrouw B (39 jaar) wordt behandeld voor een te hoge bloeddruk. Ze krijgt hiervoor metoprolol 100 mg tabletten 1 dd1. Deze tabletten werken de hele dag lang. Met welke term wordt deze lange werking aangegeven?
A
MSR
B
MVA
C
MRA
D
weet ik niet

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zoek je informatie op over de medicatie van mevrouw B uit de vorige slide?
A
Farmaco therapeutisch kompas
B
kinder formularium
C
KNMP kennisbank
D
weet ik niet

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mevrouw B krijgt ook tabletten om haar cholesterol te verlagen. De arts wilt hiermee voorkomen dat ze ernstige hartklachten krijgt. Welke behandelvorm is dit?
A
causaal
B
substitutie
C
profylactisch
D
weet ik niet

Slide 6 - Quizvraag


Causaal (de oorzaak van de ziekte behandelen)
Symptomatisch (de symptomen behandelen)
Substitutietherapie (stof in het lichaam vervangen/aanvullen)
Preventief/profylactisch (ziekte voorkomen)
Combinatie van behandelmethoden
Diagnostisch (medicatie om een diagnose te stellen)
Palliatief (er kan niet meer genezend worden behandeld; de behandelingen die nog worden ingesteld zijn op zo goed mogelijke kwaliteit van leven gericht)

Wat zijn de voordelen van lokale toediening?

Slide 7 - Woordweb

Elke toedieningsweg kent zijn eigen toedieningsvormen.
Lokaal: geneesmiddel wordt rechtstreeks aangebracht op de plek waar het werkzaam moet zijn:
Voordeel: werkt sneller, minder bijwerkingen, lagere dosering
Systemisch: geneesmiddel moet werking in het lichaam uitoefenen. Wordt via de bloedsomloop naar de plaats van werking gebracht.

Hoe noem je de toedienweg waarbij de medicatie via de huid wordt opgenomen?
A
Subcutaan
B
transdermaal
C
sublinguaal
D
weet ik niet

Slide 8 - Quizvraag

Oraal (via de mond)
Sublinguaal (onder de tong)
Rectaal (via de anus)
Transdermaal (via de huid)
Parenteraal (via injectie/infuus; niet via het maagdarmkanaal)

1
2
3
4
5
lever
dikke
darm
maag
slok darm
dunne darm

Slide 9 - Sleepvraag

Zet in de juiste volgorde van opname van een gnm na orale toediening

Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met het medicijn?
Farmacodynamiek: wat doet het medicijn met het lichaam?
We gaan het in deze les hebben over de farmacokinetiek.
De orale toedieningsweg:
Mond: / Slokdarm/ Maag/Dunne darm /poortader naar de lever
Niet opgenomen medicatie: medicatie is dan bedoeld om in de darmen te werken (ziekte van Crohn). Uitscheiding via ontlasting.
Welke weg legt een geneesmiddel af na rectale toediening?
Opname via endeldarm ( endeldarm is laatste stuk van de darm) via slijmvlies opgenomen en afgegeven aan het bloed.
Wat gebeurt er in de lever?
Verwijdert elke stof die niet in lichaam thuis hoort.
De lever zet medicatie om in een metaboliet
 Dit is het werkzame medicijn


Wat wordt bedoeld met biologische beschikbaarheid?
A
Hoeveel % er van een geneesmiddel in het lichaam terecht komt
B
Hoeveel % er van een geneesmiddel in het bloed terecht komt
C
Hoeveel % er van een geneesmiddel na een paar uur nog in het lichaam zit
D
weet ik niet

Slide 10 - Quizvraag

First pass effect: daling van concentratie van het geneesmiddel in het bloed als gevolg van de afbraak van het gmm door de lever
Biologische beschikbaarheid: Hoeveel % van het ingenomen gnm in het bloed komt
Wat is smalle therapeutische breedte

Slide 11 - Woordweb

Smalle therapeutische breedte: het verschil tussen werkzaamheid van een medicijn en de giftigheid is heel klein.
Het gebied tussen de minimale bloedspiegel die nodig is voor een medicijn om te werken en de maximale bloedspiegel waarbij het medicijn giftig (toxisch ) is
Bij sommige middelen wordt een bloedspiegel bepaling gedaan om te zien wat de bloedwaarde zijn.
Bijvoorbeeld medicatie tegen een manisch-depressieve stoornis (lithium)

De eliminatie tijd (half waarde tijd) van een geneesmiddel is 13 uur. Hoeveel is er van het geneesmiddel na 52 uur nog in het bloed als de tablet 175 mg bevat?
A
4 mg
B
21,875 mg
C
10,94 mg
D
weet ik niet

Slide 12 - Quizvraag

De uitkomst afronden op 2 getallen achter de komma
175 :2 = 87,5mg   13 
87,5 : 2 = 43,75 mg  26 uur
43,75 : 2=  21,875mg  39 uur
21,875 : 2= 10,9375 52 uur
10,9375 afronden is 10,94

Een tekst uit het kompas: 0,5 - 1 mg per dag gedurende 1 week, daarna overgaan naar de laagst mogelijke dosering.
De 0,5 - 1 mg is een
A
onderhoudsdosering
B
start dosering
C
afbouw dosering
D
weet ik niet

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bij een overdosering wordt het eerst een lethale dosering. Bij een nog hogere dosering wordt het toxisch.
A
Waar
B
Niet waar
C
weet ik niet

Slide 14 - Quizvraag

Toxische dosering: van gnm wordt meer dan maximale dosering ingenomen, bloedspiegel bereikt giftige concentratie.
Letale dosis: dodelijk

wat is de definitie van een interactie?

Slide 15 - Woordweb

Een interactie is een wisselwerking tussen geneesmiddelen, of een geneesmiddel en voedingsmiddel.
Een interactie kan zorgen voor:
Verminderde of versterkte bijwerkingen
Verminderde of versterkte werking van
    een of beide geneesmiddelen
Activeren voorkennis: Wat is een interactie?
Een werking bij een combinatie van een geneesmiddel met andere geneesmiddelen of voedingsmiddelen die verschilt van de verwachte werking van de middelen.
De werking wordt versterkt of verzwakt.
De bijwerkingen kunnen worden versterkt of verzwakt.
Interactie is niet alleen wanneer de geneesmiddelen tegelijk worden ingenomen. Bedoeld wordt in dezelfde periode. Een geneesmiddel kan nog lange tijd in het bloed aanwezig zijn, dan kan er dus een interactie optreden
Melkproducten
Grapefruit(sap)
Alcohol

Wat is de definitie van een relatieve contra indicatie?

Slide 16 - Woordweb

Wat is een CI?
Een persoonsgebonden reden om een middel niet- of onder bepaalde voorwaarden te gebruiken.
Absolute CI: het geneesmiddel mag onder geen enkele omstandigheid gebruikt worden
Relatieve CI: de arts kan onder bepaalde voorwaarden kiezen om het middel toch voor te schrijven
Afgeleide CI: de contra-indicatie wordt afgeleid van het geneesmiddel wat de patiënt gebruikt. Bijvoorbeeld astma/COPD bij inhalator gebruik. Een afgeleide CI moet altijd nagevraagd worden. Misschien heeft de persoon geen astma maar heeft tijdelijk een inhalator omdat de patiënt benauwd is door een luchtweg infectie.
Voorbeeld absolute CI: een geneesmiddel dat bij zwangerschap kan leiden tot afwijkingen bij ongeboren kind of in ernstigste geval overlijden van ongeboren kind is absoluut gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap.

Danielle krijgt het volgende recept mee:
R/ Microgynon 30 mcg
No: 126 st
S/ 1 keer per dag 1
Hoe wordt de dosering in het latijns geschreven?

A
1 dd 1
B
1gtt 1
C
1 od 1
D
weet ik niet

Slide 17 - Quizvraag

Elektronische recepten!
Er wordt nog veel gebruik gemaakt van Latijnse afkortingen
Bijv. 2dd1 gtt ods
dd = De die
gtt = Guttea
ods = oculus dexter et sinister

Wat hoeft er niet op een recept te staan?
A
Naam van voorschrijvend arts
B
Naam van de patiënt
C
Naam van de apotheek
D
Weet ik niet

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

volgende les
  • De klas wordt in groepjes verdeeld (ong 4 per groep)
  • Ieder groepje maakt 5 vragen over de lesstof geneesmiddelkennis van deze periode (van elke les 1 vraag van  les 1 t/m 5)
  • Je zorgt dat je de vragen af hebt vóor de volgende les
  • Iedereen uit het groepje moet de vragen weten
  • In de volgende les gaat de rest van de klas de vragen beantwoorden als oefening
  • Geen vragen is niet deelnemen aan de les!!!


Slide 19 - Tekstslide

De klas wordt in groepjes verdeeld (ong 4 per groep)
Ieder groepje maakt 10 vragen over de lesstof geneesmiddelkennis van deze periode (probeer van elke les 2 vragen te maken (les 1 t/m 5). Je mag zelf weten hoe je de vragen maakt: kahoot/ quizlet of iets anders/ op papier
Je zorgt dat je de vragen af hebt vóor de volgende les en dat je deze in de les kan spelen.
geen vragen  is niet deelnemen aan de les!!!
Tijdens de volgende les gaan we de vragen maken ter voorbereiding op de toets