Aan het eind van de les weet je wat je moet kennen en kunnen voor het PTA Taalverzorging. Je kan zelfstandig opdrachten maken en starten met leren voor de toets.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
- wanneer een hoofdletter?
- wanneer een punt, uitroepteken en vraagteken?
- wanneer een komma?
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Punt: einde van een zin
Hoofdletter: begin van een zin, namen (dus ook van winkels, merken en mensen)
Feestdagen: alleen de feestdagen, niet de vakanties.
Geen hoofdletter bij dagen, maanden, jaren, seizoenen en windstreken.
Slide 6 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
komma:
• tussen de delen van een opsomming
• na een naam of uitroep aan het begin van een zin: Bah, wat stinkt het hier!
• in een samengestelde zin:
– tussen twee persoonsvormen
– voor een voegwoord zoals maar, nadat, omdat, terwijl, want.
Pas op: je gebruikt nooit een komma voor het woord en.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Werkwoordspelling; Hiervoor moet je het schema goed weten te gebruiken!
Twijfel je? Gebruik de regel van ’t ex-fokschaap.
1 Haal -en van het hele werkwoord af.
2 Staat de laatste letter in ’t ex-fokschaap? Gebruik -t/-te/-ten.
Gebruik in alle andere gevallen -d/-de/-den.
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdstuk 2
- wanneer schrijf je woorden aan elkaar of los van elkaar?
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdstuk 2
In het Nederlands schrijf je twee of meer woorden aan elkaar als ze één begrip vormen. Dit doe je bijvoorbeeld bij:
samenstellingen die bestaan uit twee of meer zelfstandige naamwoorden.