H1 paragraaf 3
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering
Slide 2 - Quizvraag
Maak van onderstaande zin een economisch juiste tekst door het juiste woord te kiezen.
Kies uit de woorden die tussen haakjes staan.
Als de inkomensverschillen kleiner worden, verandert Lorenzcurve b in ...... (Lorenzcurve a / Lorenzcurve c ).
Kies uit de woorden die tussen haakjes staan.
Als de inkomensverschillen kleiner worden, verandert Lorenzcurve b in ...... (Lorenzcurve a / Lorenzcurve c ).
Slide 3 - Open vraag
Hoeveel procent van het inkomen heeft
de armste 25% van de bevolking?
de armste 25% van de bevolking?
Slide 4 - Open vraag
Hoeveel procent van het inkomen heeft
de rijkste 25% van de bevolking?
de rijkste 25% van de bevolking?
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Met middelen kun je in je behoeften voorzien. Deze middelen zijn
A
goederen en diensten
B
tijd en geld
C
vakantie en loon
D
consumeren en produceren
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Welvaart of welzijn?
Prioriteiten stellen om meer geld over te houden
Prioriteiten stellen om meer geld over te houden
A
Welvaart
B
Welzijn
Slide 12 - Quizvraag
Welvaart of welzijn?
Gezond zijn
Gezond zijn
A
Welvaart
B
Welzijn
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Het salaris is gestegen van €2875 naar €3000.
Met hoeveel procent is het salaris gestegen?
Met hoeveel procent is het salaris gestegen?
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Wat is het
indexcijfer
voor 2009?
indexcijfer
voor 2009?
Jaar
2007
2008
2009
€
18,6
19,8
19,4
indexcijfer
100
106
??
