In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Welkom in de les
Jas in kluisje of aan de kapstok boven
Boek, etui en aantekeningenschrift op tafel
Slide 1 - Tekstslide
Planning 1HVb
Afronden Pecha Kucha's
Vandaag: verder met grammatica
Verder lezen in je derde leesboek (eerste helft april schrijftoets over het boek voor een cijfer, weging 3).
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
Ik kan een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord herkennen in een zin.
Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin.
Slide 3 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord en persoonlijk voornaamwoord
Ik heb mijn telefoon weggelegd. (bez. vnw.)
Deze telefoon is van mij. (pers. vnw.)
Bez.vnw: geeft bezit aan, voor zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord. Uw, mijn, jouw, zijn, haar, onze, etc.
Ik heb mijn mooie fiets in de schuur gezet.
Zij heeft uw fiets in de schuur gezet.
Slide 4 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord en persoonlijk voornaamwoord
Ik heb mijn telefoon weggelegd. (bez. vnw.)
Deze telefoon is van mij. (pers. vnw.)
Pers. vnw.: verwijst naar mensen, dieren, dingen en kan allerlei vormen aannemen, afhankelijk van de grammaticale functie (dus bijv. onderwerp of lijdend voorwerp.
Hij geeft het boek aan haar.
Hij geeft het boek aan mij/me.
Slide 5 - Tekstslide
persoonlijk voornaamwoord
Ik (ow) geef hem (mv) een boek.
Hij (ow) geeft mij (mv) een boek.
Het boek is van jou
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achtereen woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep inde tuin
Hij liep de tuinin
woordgroep
voorzetsel
woordgroep
voorzetsel
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om
Slide 10 - Tekstslide
Draai de spinner en maak een zinmet het voorzetseldat wordt getoond.
Slide 11 - Tekstslide
Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ... de kerk
A
in
B
op
C
over
D
naast
Slide 12 - Quizvraag
Welk voorzetsel ontbreekt?
De auto rijdt ... de straat
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in de volgende zin:
De trein uit Amsterdam komt om vier uur aan.
A
uit
B
aan
C
uit, om
D
om, aan
Slide 14 - Quizvraag
Aan het werk (1HVb)
Eerste tien minuten in stilte werken.
Af: dinsdag 5 maart, 4e uur
- Cursus 5, grammatica: paragraaf 10, voorzetsels. Kies route A of B. Houd paragraaf 10 uit je lesboek erbij.
Klaar? Kies een oefenparagraaf uit De Brug meestromen.