Week 5 Nederlands 1HM ZD

Nederlands 1HM week 5
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands 1HM week 5

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Tekstslide

Week 5  - 1 februari t/m
5 februari 2021

Weektaak af: dinsdag 9 februari, zie magister!!!
  • We gaan deze week door met het lijdend voorwerp.
  • Aan het eind van deze weektaak staan de antwoorden van weektaak 4.
  • Zorg voor een nieuw leesboek! Een stripboek of tijdschrift mag ook.

Slide 4 - Tekstslide

Toetsen periode 2
  • Proefwerk lezen hoofdstuk 3 en 4: 3x
  • Grammatica en zinsdelen H. 1 t/m H. 6: 1x
  • Schrijven H. 3 en H. 4: 2x
  • Boekentoets: totaalcijfer hele schooljaar: 1 x

Slide 5 - Tekstslide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 6 - Tekstslide

Lees nu 10 minuten in je leesboek of stripboek. Dat doe je natuurlijk elke dag !

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Controleer je weektaak. 

De antwoorden van weektaak 4 staan aan het eind van de les.


Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week leer je:
  • om het lijdend voorwerp van een zin te vinden.

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we  geoefend met het vinden van het werkwoordelijk gezegde in een zin en ook hebben we herhaald hoe we de persoonsvorm kunnen vinden. 

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 11 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (p. 106)
Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een gezegde. Een zin kan nog meer zinsdelen hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of iets/iemand wat meemaakt.

Slide 12 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (p. 106)
Noteer eerst onderwerp (ow) en werkwoordelijk gezegde (wg).
Stel dan de vraag: wat (wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Voorbeeld: Tom (ow)/leest/een mooi boek/in zijn vrije tijd.
‘Tom’ is het onderwerp en ‘leest’ het gezegde.
Wat leest Tom in zijn vrije tijd?
Antwoord = een mooi boek, dus het lijdend voorwerp is ‘een mooi boek’.
Let op: afstanden, gewicht en maten kunnen nooit lijdend voorwerp zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

Maken
Maken
Lijdend voorwerp: maken opdracht 1 t/m 5 p. 106/107












 

Slide 16 - Tekstslide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • je wat een lijdend voorwerp is en hoe je een lijdend voorwerp kunt vinden in een zin?

Slide 17 - Tekstslide

Inleveren huiswerk
Maak een foto van je huiswerk en lever in via LessonUp, uiterlijk 9 februari

Eerder mag altijd!

Slide 18 - Tekstslide

Inleveren huiswerk

Slide 19 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 20 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 21 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 22 - Open vraag

Nakijken

Slide 23 - Tekstslide

Nakijken weektaak 4
Maken
Werkwoordelijk gezegde: maken opdracht 1 t/m 6 p. 80 en 81













 

Slide 24 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 80
Opdracht 1
1 pv = wordt; wg = wordt gehuldigd
2 pv = laat; wg = laat zien
3 pv = heb; wg = heb gedownload
4 pv = presteer; wg = presteer
5 pv = rijdt; wg = rijdt
6 pv = volleybalden; wg = volleybalden

Slide 25 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 80
Opdracht 2
1 pv = hebben; ow = wiskundigen; wg = hebben
2 pv = hebben; ow = de zeeverkenners; wg = hebben meegedaan
3 pv = belde; ow = de postbode; wg = belde aan
4 pv = wilde; ow = Nelske; wg = wilde blijven eten
5 pv = biedt; ow = je vader; wg = biedt aan
6 pv = voeren; ow = de politieagenten; wg = voeren uit


Slide 26 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 3
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Met een drone hebben Britse archeologen sporen van beschaving in het regenwoud in kaart gebracht.
Met een drone zouden Britse archeologen sporen van beschaving in het regenwoud in kaart gebracht hebben.
2 Voor het eten hebben Jessica en haar broertjes in de keuken hun handen met zeep moeten wassen.





Slide 27 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 3
3 Bij de visboer heeft iedere liefhebber van forel de vis als geheel, als filet of als moot kunnen kopen.
Bij de visboer zou iedere liefhebber van forel de vis als geheel, als filet of als moot hebben kunnen kopen.






Slide 28 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 4
1 pv = leeft; ow = een groot misverstand over taarten; wg = leeft
2 pv = mogen; ow = taarten; wg = mogen gebakken worden
3 pv = oefenen; ow = we; wg = oefenen
4 pv = ogen; ow = ze; wg = ogen
5 pv = vinden; ow = we; wg = vinden







Slide 29 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 5
1 ow = een kudde schapen; pv = zorgde
2 ow = tien pakken koffie; pv = stonden
3 ow = een partij voetbalschoenen; pv = spoelde
4 ow = de inwoners van het ingestorte flatgebouw; pv = moeten
5 ow = vijftien deelnemers aan de triatlon; pv = hebben
6 ow = een aantal klasgenoten uit 1B; pv = gaat

Slide 30 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 6
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Karel schrijft een e-mail aan zijn oma.
Hij heeft haar geschreven over zijn rapport.
Hij heeft zijn rapport niet aan haar kunnen laten zien.
2 Ik vergeet het goede antwoord op deze vraag.
Ik ben het goede antwoord op deze vraag vergeten.
Ik zou het goede antwoord op deze vraag vergeten zijn.







Slide 31 - Tekstslide

Weektaak 5 afgerond

Slide 32 - Tekstslide