Oefentoets FB3VZ2J Periode 8

Oefentoets FB3VZ2J
Periode 8

Pak je mobiel erbij!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets FB3VZ2J
Periode 8

Pak je mobiel erbij!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekend het als je een productieve hoest hebt?
A
Dan heb je een kriebelhoest
B
Dan hoest je slijm op
C
Dan heb je een expiratoire stridor
D
Dan hoest je bloed op

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een inspiratoire stridor?
A
Gierend geluid bij inademing
B
Gierend of piepend geluid bij uitademing

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
De functie van hoesten is om de slijm goed over de longen te verdelen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

NIET WAAR:
Het reinigen van de luchtwegen
Waar kan roestbruin sputum op duiden?
A
Een virale luchtweg infectie
B
Een bacteriële luchtweginfectie
C
Een longcarcinoom
D
Mening bloed door groene sputum bij longontsteking

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
COPD (verzamelnaam van bronchitis en longemfyseem) is géén chronische ziekte,
het kan weer over gaan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke klacht heb je NIET bij COPD?
A
Gele gelaatskleur
B
Benauwdheid
C
Slijm ophoesten
D
Kortademigheid

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
Een klaplong wordt ook wel een pneumothorax genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Er is sprake van lucht tussen het longvlies en het borstvlies
Met welk onderzoek constateert de arts dat iemand een longontsteking heeft?
A
Echo van de longen
B
Gastroscopie (endoscopisch)
C
Punctie
D
Röntgenfoto (X-thorax)

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je een verslikkings-longontsteking?
A
Spannings-pneumothorax
B
Aspiratie pneumonie
C
Longemfyseem
D
Hydrothorax

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van Alveoli?
A
De luchtpijp
B
De luchtpijptakken
C
De longblaasjes
D
Het strottenhoofd

Slide 11 - Quizvraag

A. Trachea
B. Bronchi
C. ..
D. Larynx

Waar of niet waar?
De uitwisseling van zuurstof en koolzuurgas vindt plaats in de longblaasjes.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet dit?
Difusie
Waarvan is sprake van een TIA?
A
Een tijdelijke herseninfarct
B
Een tijdelijke hartinfarct
C
Een langdurige herseninfarct
D
Hersenbloeding

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hemianopsie?
A
Verlamming aan één zijde van het lichaam
B
Het verlies van het vermogen om voorwerpen of geluiden te herkennen
C
Zoeken naar woorden / niet op woorden kunnen komen
D
Halfzijdig uitval van het gezichtsveld

Slide 14 - Quizvraag

A. Hemiparese
B. Agnosie
C. Afasie
Welke van de onderstaande symptomen kunnen voorkomen bij de ziekte van Parkinson?
*Meerdere antwoorden mogelijk
A
Trillende handen
B
Minder expressie in het gezicht
C
Neuropathie
D
Stijfheid

Slide 15 - Quizvraag

Waar komt neuropathie wel voor?
Wat is de oorzaak van de ziekte van Parkinson?
A
De myelineschede is chronisch ontstoken
B
Tekort aan dopamine
C
Tekort aan serotonine
D
Scheurtjes in het zenuwstelsel

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn vijf fasen bij de ziekte van Parkinson. Welke fase is de afhankelijkheidsfase?
A
Fase 2
B
Fase 3
C
Fase 4
D
Fase 5

Slide 17 - Quizvraag

Fase 1 / unilaterale fase​
De symptomen situeren zich aan één zijde van het lichaam​
Fase 2 / bilaterale fase​
De symptomen situeren zich aan beide zijden van het lichaam​
Fase 3 / evenwichtsfase​
Er treden evenwichtsproblemen op, maar de patiënt kan nog wel zelfstandig functioneren​
Fase 4 / afhankelijkheidsfase​
De patiënt met parkinson heeft dagelijks hulp nodig om te functioneren​
Fase 5 / invaliderende fase​
De patiënt met parkinson is volledig zorgbehoevend
Waar of niet waar?
Bij MS worden alleen de ruggenmergzenuwen aangetast.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Chronische ziekte aan het gehele centrale zenuwstelsel.
Bij MS spreekt men van twee fases:
- Relapsing Remitting MS
- Secundair Progressieve MS
Stelling: Secundair Progressieve MS herstellen de klachten (bijna) niet meer: ze worden geleidelijk erger.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Eerste fase: wisselen slechte en goede periodes elkaar af
(Relapsing Remitting MS).
Tweede fase: herstellen de klachten (bijna) niet meer: ze worden geleidelijk erger
(Secundair Progressieve MS).

Waar moet een zorgvrager met epilepsie rekening mee houden in het dagelijks leven?
A
Lichtflitsen
B
Zwemmen of in bad gaan
C
Alcohol drinken
D
Alle genoemde antwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

*twee antwoorden mogelijk

Waar van is sprake bij epilepsie met een focale aanval?
A
Er is aanval in één deel van de hersenen
B
Er is een aanval in beide hersenhelften
C
Het lichaam gaat schokken
D
De zorgvrager maakt ineens geluiden

Slide 21 - Quizvraag

B en C is tonisch-clonische aanval
Een aanval in bepaalde volgorde:​
Je lichaam verstijft (tonische deel van de aanval).​
Je lichaam schokt (clonische deel van de aanval).​
Je lichaam verslapt (atonische deel van de aanval).​
Je lichaam herstelt.
Welke van de onderstaande antwoorden kunnen een oorzaak van epilepsie?
*Meerdere antwoorden mogelijk
A
Neuropathie
B
Meningitis
C
Hersentumor
D
Langdurig slaapgebrek

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het perifere zenuwstelsel?
A
Het zenuwstelsel buiten het centrale zenuwstelsel
B
Invloed van wil (animale zenuwstelsel)
C
Buiten wil om (autonome zenuwstelsel)
D
Het zenuwstelsel binnen het centrale zenuwstelsel

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een neuron?
A
Celkern
B
Impuls
C
Lange uitloper
D
Zenuwcel

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
De linkerhersenhelft is belangrijk voor taal (zoals schrijven en lezen) spraak en complexe bewegingen. De rechterhersenhelft is heel belangrijk voor het waarnemen van emoties.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Contusio = hersenkneuzing
Commotio = hersenschudding
Bij welke van deze 2 is er kans op blijvend letsel?
A
Contusio
B
Commotio

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies