Rekenvaardigheden

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:
het gemiddelde berekenen
van maand naar week en andersom
afronden
een bedrag berekenen
procenten anders geschreven (als decimaal getal)

Slide 2 - Tekstslide

Gemiddelde berekenen
Het totaal : het aantal
 
voorbeeld:
5 , 6 , 7 = 5+6+7 = 18
18 : 3 = 6

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1
Vijf klasgenoten ontvangen de volgende bedragen per maand aan zakgeld: € 70,-, € 55,-, €75,-, €27,50, en € 45.
Bereken in 2 decimalen het gemiddelde per persoon.
A
€ 54,50 per maand
B
€ 45,- per maand
C
€75,01 per maand
D
€ 54,- per maand

Slide 4 - Quizvraag

Opdracht 2:
Lisa werkt voor een uitzendbureau en heeft de afgelopen vier weken de volgende bedragen verdiend: € 278,23, € 195,60,
€ 112,24 en € 213,01.
Bereken in 2 decimalen het gemiddelde per week
A
€ 177,99 per week
B
€ 199,77 per week
C
€ 180,- per week
D
€ 200,- per week

Slide 5 - Quizvraag

Opdracht 3:
Maarten heeft voor economie 3 cijfers gehaald deze periode die allemaal even zwaar wegen voor zijn rapport. Hij heeft een 8,3, een 4,1 en een 5,9 gehaald. Bereken in 1 decimaal het gemiddelde rapportcijfer van Maarten
A
6,0 gemiddeld
B
5,9 gemiddeld
C
6,12 gemiddeld
D
6,1 gemiddeld

Slide 6 - Quizvraag

Opdracht 4:
Een school heeft 5 klassen mavo 3. M3A 25 leerlingen, M3B 22 leerlingen, M3C 31 leerlingen, M3D 30 leerlingen en M3E 29 leerlingen. Bereken in een heel getal uit hoeveel leerlingen een gemiddelde klas bestaat. Geef je berekening.

Slide 7 - Open vraag

Van week naar maand en andersom
Week
Jaar
Maand
X 52
: 52
X 12
: 12

Slide 8 - Tekstslide

Quinten is advocaat en werkt 65 uur per week. Hij heeft de afgelopen week netto € 8.700 verdiend.
Bereken in 2 decimalen hoeveel hij netto per kwartaal verdient. Geef je berekening

Slide 9 - Open vraag

OF

Weekbedrag x 52 : 12 x 3

€ 8.700 X 52 = € 452.400,00 per jaar
€ 452.400,00 : 12 = € 37.700,00
€ 37.700,00 X 3 = € 113.100,00 per kwartaal


Slide 10 - Tekstslide

Afronden
De regels:
Als het cijfer een 4 of lager is, naar beneden afronden
Als het cijfer een 5 of hoger is, naar boven afronden

voorbeeld afronden op 2 decimalen:
€ 941,6668 -> € 941, 67
€ 835,7816 -> € 835,78

Slide 11 - Tekstslide

€ 1,74
€ 0,17
€ 3,90
€ 1,73
€ 10,00
€ 0,1721
€ 1,7356
€ 3,8999
€ 1,7345
€ 9,9988

Slide 12 - Sleepvraag

14,0 %
1,7 %
17,2 %
31,5 %
88,3 %
1,7498 %
14,0497 %
17,2436 %
31,5268 %
88,3978 %

Slide 13 - Sleepvraag

Hoe kan ik een bedrag berekenen
A
met een formule
B
met een verhoudingstabel

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht 10:
Rosel heeft bij de Mediamarkt een televisie gekocht die normaal € 499,90 kost. Ze kreeg 10 % korting. Bereken in 2 decimalen hoeveel korting Rosel heeft gekregen.

Slide 15 - Open vraag

Opdracht 11:
Joost heeft een bijbaantje en verdient € 65,- per week. Hij spaart per week 25% van zijn verdiende geld. Bereken in 2 decimalen hoeveel geld Joost van zijn verdiende geld overhoudt voor leuke dingen
A
€ 65 : 100 X 25 % = € 16,25 houdt hij over
B
€ 65 : 100 X 25 % = € 16,25. €65 - € 16,25 = € 48,75 houdt hij over
C
€ 65 : 100 X 75 % = € 48,75 houdt hij over

Slide 16 - Quizvraag

Opdracht 12:
€ 8,45 : 100 X 15% = € 1,27 is de loonsverhoging
Ik heb een ander antwoord
Dat antwoord heb ik ook

Slide 17 - Poll

procenten anders geschreven
8 % = acht honderdste deel = 0,08
8% uitrekenen ->  vermenigvuldigen met 0,08

BV: 8 % van € 200,- 
= € 200,- X 0,08 = € 16,-

Slide 18 - Tekstslide

opdracht 13:
10 % van 90 =
(geef je berekening)

Slide 19 - Open vraag

opdracht 13:
49 % van 2.900 =
(geef je berekening)

Slide 20 - Open vraag

opdracht 13:
6 % van 9100 =
(geef je berekening)

Slide 21 - Open vraag

Opdracht 13
  1. 10 % van 90 = 90 X 0,1 = 9
  2.  30 % van 528 = 528 X 0,3 = 158,4
  3. 20 % van 1.060 = 1060 X 0,2 = 212
  4. 49 % van 2.900 = 2900 X 0,49 = 1.421
  5. 1 % van 59 = 59 X 0,01 = 0,59 
  6. 6 % van 9100 = 9100 X 0,06 = 546

Slide 22 - Tekstslide

opdracht 14 :
6 % van € 400,- afhalen
A
100 % - 6 % = 94 %
B
€ 400,- X 0,06 % = 24
C
100 % - 6 % = 94 % € 400,- X 0,94 = € 376
D
€ 400,- X 0,94 = € 376

Slide 23 - Quizvraag

Opdracht 14:
21 % bij € 50,95 optellen
A
100 % - 21 % = 79 % € 50,95 X 0,79 = € 40,25
B
€ 50,95 X 0,21= € 10,70 € 50,95-€ 10,70=€ 40,25
C
100 % + 21 % = 121 % € 50,95 X 1,21 = € 61,65
D
100 % + 21 % = 121 % € 50,95 X 121=€ 6.164,95

Slide 24 - Quizvraag

Opdracht 14
1.  100 % - 6 % = 94 % -> € 400 X 0,94 = € 376
2. 100 % + 25 % = 125 % -> € 38 X 1,25 = € 47,50
3. 100 % - 87 % = 13 % -> € 230,90 X 0,13 = € 30,02
4. 100 % + 21 % =121 % -> € 50,95 X 1,21 = € 61,65
5. 100 % - 65,8 % = 34,2 % -> € 120 X 0,342 = € 41,04
6. 100 % + 1,9 % = 101,9 % -> € 13,30 X 1,019 = € 13,55

Slide 25 - Tekstslide

Lesdoelen:
gemiddelde 
van maand naar week 
van week naar maand
afronden 
een bedrag berekenen
procenten anders geschreven (als decimaal getal)

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk
Rekenboekje
  • leren formule overzicht (pagina 12)
  •  maken pagina 7 t/m 11

Indien al af kan je verder met de extra lessen vanaf pagina 14 om te oefenen

Slide 27 - Tekstslide