In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H4.4 Vermogen en energie
Slide 1 - Tekstslide
Vorige Lessen...
Slide 2 - Tekstslide
Stroomsterkte en Spanning
Symbool Grootheid Eenheid
IStroomsterkte Ampère (A)
U Spanning Volt (V)
Slide 3 - Tekstslide
H4.4 Vermogen en energie
Wat is vermogen?
Vermogen berekenen
Energieverbruik berekenen
Capaciteit uitrekenen
Slide 4 - Tekstslide
4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
4.4.4 Je kunt de capaciteit van een oplaadbare batterij berekenen
Leerdoelen H4.4
Slide 5 - Tekstslide
Wat is vermogen?
Slide 6 - Tekstslide
Wat is vermogen?
Grootheid: Vermogen
Symbool: P (van Power)
Eenheid: watt (W)
Hoeveelheid energie dat een apparaat per seconde verbruikt
Slide 7 - Tekstslide
James Watt
Schotse Ingenieur
1736 - 1819
Uitvinder van de stoommachine
Slide 8 - Tekstslide
Wat is vermogen?
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
P = U x I
Spanning = energie per lading
Stroomsterkte = lading per seconde
Vermogen = energie per seconde
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het vermogen dat het lampje gebruikt?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt
Slide 10 - Quizvraag
Wat verbruikt er in 5 minuten de meeste energie?
A
Laptop
B
Koelkast
C
Gloeilamp
D
Koffiezetapparaat
Slide 11 - Quizvraag
laptop 50-150 W
koelkast 100 - 300 W
Gloeilamp 40-60 W
koffiezetapparaat 1000 - 1500 W
Slide 12 - Tekstslide
Hoe groot is het vermogen van de Amerikaans koelkast die in mijn keuken staat? I = 2 A
A
232 W
B
460 W
C
0,46 kW
D
te weinig informatie
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het vermogen dat de adapter verbruikt?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt
Slide 14 - Quizvraag
Vermogen
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
P = U x I
Dus ook:
U = P / I
I = P / U
Slide 15 - Tekstslide
Een stofzuiger gebruikt 700 W vermogen. De netspanning is 230 V. Wat is de stroomsterkte?
A
161,0 A
B
161000,0 A
C
3,04 A
D
304,0 A
Slide 16 - Quizvraag
Energiegebruik
Grootheid: Energie
Symbool: E
Eenheid: Kilowattuur( kWh)
Energie = Vermogen x Tijd
E = P x t
vermogen in kilowatt (kW) en tijd inuur (h)
Slide 17 - Tekstslide
Energiegebruik
Energie = Vermogen x Tijd
E = P x t
Dus ook:
P = E / t
t = E / P
Slide 18 - Tekstslide
Een wasmachine heeft een was gedraaid in 2 uur. De wasmachine gebruikt 3000 W vermogen. Hoeveel energie heeft de machine gebruikt om de was te doen?
A
6 kWh
B
6000 kWh
C
1500 kWh
D
1,5 kWh
Slide 19 - Quizvraag
Een andere wasmachine gebruikt maar 2000 W vermogen. Om de was te draaien doet deze er echter 4 uur over.
Is deze wasmachine milieuvriendelijker dan de vorige?
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quizvraag
Batterij-capaciteit
capaciteit = stroomsterkte x tijd
C = I x t
Capaciteit in milliampère-uur (mAh)
Stroomsterkte in milliampère (mA)
tijd in uur (h)
Slide 21 - Tekstslide
Een nieuwe batterij wordt gebruikt om een felle zaklamp te laten branden. Er loopt de hele tijd 0,4 A aan stroom. Na 5 uur is de batterij leeg. Wat was de capaciteit van de batterij?
A
2,0 mAh
B
2000 mAh
C
1,25 mAh
D
125 mAh
Slide 22 - Quizvraag
4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
4.4.4 Je kunt de capaciteit van een oplaadbare batterij berekenen