Unité 3 décrire un objet - 8-12 2E-2G

V2C
Zain
Martijn
Matthijs
Laurens
Casper
Jyan
Rosanne
Faiza
Namoi
Helena
Olivia
Marit
Jens
Charlie
Ozzy
Jamie
Rodrigo
Gideon
Nghitti
Tercio
Jesse
Milan
Docent
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

V2C
Zain
Martijn
Matthijs
Laurens
Casper
Jyan
Rosanne
Faiza
Namoi
Helena
Olivia
Marit
Jens
Charlie
Ozzy
Jamie
Rodrigo
Gideon
Nghitti
Tercio
Jesse
Milan
Docent

Slide 1 - Tekstslide

Bonjour!
Unité 3 – C’est qui? C’est quoi?


BONJOUR!

Slide 2 - Tekstslide

Le but du cours:
1. Ik kan vervoegde vormen van het 
werkwoord mettre (leggen, zetten) 
herkennen en de juiste vorm selecteren in
een zin (herhaling)

2. Je kan de juiste Franse vertaling kiezen 
van omschrijvingen van objecten
 

Slide 3 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui
  1. Ex. 8CDE p. 92 (huiswerk) – antwoorden 
2. Vervoegingen van mettre p. 94               quizje ( = lesdoel 1)
3. Woorden die je kan gebruiken om voorwerpen te omschrijven
4. Écouter -  Exercice 9 p. 97
5. Vocabulaire écouter - Exercice 10 page 97
4. De juiste vertaling van omschrijvingen in het Frans kiezen ( = lesdoel 2)

Slide 4 - Tekstslide

1. Les réponses de l'exercice 8C
Laat je extra werk zien: 

Slide 5 - Tekstslide

2. Vervoegde vormen van het werkwoord mettre (leggen, zetten) herkennen
Lees de vervoegingen van mettre p. 94 - 3 minutes


Kies op de volgende slides voor:
- het juiste persoonlijk voornaamwoord
- de juiste vorm van mettre

Slide 6 - Tekstslide

... mettez

Slide 7 - Tekstslide

... mettons

Slide 8 - Tekstslide

... met
Let op! Hoort bij meerdere persoonlijk voornaamwoorden!

Slide 9 - Tekstslide

J'ai ...

Slide 10 - Tekstslide

Ils/elles ...

Slide 11 - Tekstslide

Tu ...

Slide 12 - Tekstslide

... mets
Let op! Hoort bij meerdere persoonlijk voornaamwoorden!

Slide 13 - Tekstslide

......as mis

Slide 14 - Tekstslide

Les réponses
1. Vous mettez
2. Nous mettons
3. Il/elle/on met
4. J'ai mis
5. Ils/elles mettent
6. Tu mets
7. Je/tu mets
8. Tu as mis
Meer dan 5 goed? 
Dan kan je lesdoel 1 afvinken
1. Ik kan vervoegde vormen van het
werkwoord mettre (leggen, zetten)
herkennen en de juiste vorm selecteren in
een zin

Slide 15 - Tekstslide

3. Woorden die je kan gebruiken om objecten te omschrijven

Slide 16 - Tekstslide

3. Woorden die je kan gebruiken om een omschrijving te geven

Petit = 
À gauche / à droite = 
Devant = 
La fenêtre = 
À côté de = 
Le coin = 
Au bout de (la rue) = 

Slide 17 - Tekstslide

3. Woorden die je kan gebruiken om een omschrijving te geven

Petit = klein
À gauche / à droite = links/rechts
Devant = voor
La fenêtre = het raam
À côté de = naast
Dans le coin = in de hoek  
Au bout de (la rue) = aan het einde van de straat 

Slide 18 - Tekstslide

4. Écouter - Exercice 9 p. 97

Slide 19 - Tekstslide

5. Vocabulaire écouter - Exercice 10 p. 97 (5 min)

Klaar? 
Maak 8E p. 96

Slide 20 - Tekstslide

Ex 11 en 12

Slide 21 - Tekstslide

Het voorwerp is vierkant en licht =
A
L'objet est carré et durable.
B
L'objet est rond et léger.
C
Le truc est carré et clair.
D
L'objet est carré et léger.

Slide 22 - Quizvraag

Het ding is rond en zwaar
A
Le truc est rond et léger
B
Le truc est rond et lourd
C
L'objet est carré et rond
D
La bouche est en métal

Slide 23 - Quizvraag

De hoofdpersoon is grappig
A
La personne a les yeux clairs
B
La personne est grave
C
Le personnage principal est amusant
D
Le personnage principal est mauvais

Slide 24 - Quizvraag

Haar haren zijn lang en blond
A
Ses cheveux sont longs et courts
B
Son corps est rond et long
C
Ses cheveux sont longs et blonds
D
Ses cheveux sont amusants

Slide 25 - Quizvraag

Les réponses
Alle 4 goed? 
Dan kan je lesdoel 2 afvinken
2. Je kan de juiste Franse vertaling kiezen
van omschrijvingen 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Les buts du cours et la prochaine fois:
1. Ik kan vervoegde vormen van het 
werkwoord mettre (leggen, zetten) 
herkennen en de juiste vorm selecteren in
een zin
2. Je kan de juiste Franse vertaling kiezen 
van omschrijvingen van objecten
 

La prochaine fois lundi 11 décembre:
- Leren: apprendre 4 (FN), Unité 3 p. 115
- Omschrijvingen geven van personen


Slide 28 - Tekstslide

6

Slide 29 - Video

00:29
Qui est-ce ?
A
Jeanne
B
Gaëlle
C
Pauline
D
Fred

Slide 30 - Quizvraag

00:54
Qui est-ce ?
A
Fred
B
Jean
C
Noémie
D
Bertrand

Slide 31 - Quizvraag

01:18
Qui est-ce ?
A
Clémence
B
Justine
C
Patricia
D
Marie

Slide 32 - Quizvraag

01:41
Wat is: "Les cheveux"
A
De ogen
B
Het haar
C
De kleren
D
De armen

Slide 33 - Quizvraag

01:41
Wat les: "Les yeux"
A
De ogen
B
Het haar
C
De mond
D
De benen

Slide 34 - Quizvraag

01:46
Hoe zeg je
"Wie is het"?
A
Qu'est-ce que c'est ?
B
Quand ?
C
Il est ?
D
Qui est-ce ?

Slide 35 - Quizvraag