Wat gaan we eten? week 1 opzet

Unit 3: wat gaan we eten? 
statement of inquiry 

Language is formed by our eat and drink culture and context in which we live.  
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolISK

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 18 min

Onderdelen in deze les

Unit 3: wat gaan we eten? 
statement of inquiry 

Language is formed by our eat and drink culture and context in which we live.  

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan je allemaal eten?
Bedenk met je groepje in 1 minuut zoveel mogelijk Nederlandse woorden.
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

De leerlingen schrijven de woorden per groepje op een wisbordje.
groente
fruit
snoep
fastfood
overig











Slide 3 - Tekstslide

Laat de leerlingen op het bord de woorden in de juiste categorie schrijven.
inquiry questions unit 3
Factual 
  • What do Dutch people eat?  Phase 1
  • Where do Dutch people eat?  Phase 1/2
  • How do Dutch people eat?  Phase 2
  • What verb tense do we use to describe activities/actions? (simple present)  Phase 1
  • What verb tense do we use to describe activities/actions in the past? (simple past)  Phase 2
  • What words do we use to describe food? Phase 1
  • What words do we use to compare cultural activities? (comparative/superlative) Phase 2 
Conceptual
  • How does food culture influence difference in language? 
  • How do Dutch food habits compare to other cultures?

Debatable
  • What we eat is what we are
  • Our food culture defines who we are





    














Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

week één 
Fase 1: Wat eten Nederlanders? 

Fase 2: Hoe eten Nederlanders?

Fase 1 en 2: Lidwoorden 

Fase 2: telbaar en ontelbaar 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat eten Nederlanders?

Slide 6 - Woordweb

Laat ze vooral de woorden opschrijven die vooral passen bij NEDERLAND. Denk aan stamppot, kaas, boterhammen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kan jij al het eten/drinken vinden? (17)
Als ontbijt eet ik vaak een boterham.
Op de boterham doe ik boter en kaas of hagelslag.
Soms eet ik ook een ei of worst.
Mijn broertje eet yoghurt en fruit in de ochtend. Een banaan, een mandarijn, een appel of een peer.
Ik drink thee met suiker, mijn moeder drinkt koffie met suiker en melk.
Mijn broertje drinkt sinaasappelsap.

Schrijf de woorden op en zet de betekenis erachter

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gesprekje bij de bakker
BAKKER
Bakker: Wie is de volgende?
Klant: Ik!
Bakker: Wat mag het zijn voor u?
Klant: Een groot bruin brood gesneden en 2 croissants alstublieft.
Bakker: Verder nog iets?
Klant: Ook nog een aardbeientaartje alstublieft.
Bakker: Is dat alles?
Klant: Ja, dat is alles.
Bakker: Alles samen is dat €8,90 alstublieft.
Klant: Alstublieft.
Bakker: Bedankt. Hier heb je 1 euro en 10 cent terug.
Klant: Bedankt.
Bakker: Tot ziens!
Klant: Tot ziens!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenlijst
Bekijk de woordenlijst. 
Kopieer deze naar je eigen map en vul aan met de nieuwe woorden van vandaag.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(lidwoorden) 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

telbaar/ ontelbaar 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

LIDWOORDEN
Wat zijn lidwoorden?

--> de
--> het
--> een

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WANNEER GEBRUIK JE LIDWOORDEN?
Voor elk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord = een ding, een dier of een persoon.

Voorbeeld: een appel, het huis, de hond


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LIDWOORD: EEN
Dit kan je voor elk woord zetten.

Voorbeeld: een koe, een mens, een baby, een dier, een appel, een tafel, een boek

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LIDWOORD: DE
Het lidwoord de gebruik je als je weet dat het een man of een vrouw is.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LIDWOORD: HET
Het lidwoord het gebruik je als je NIET weet of het een man of een vrouw is.


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies