In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen?
Welkom
Uitleg
Test je kennis
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kent de theoriën over criminaliteit en kunt bij een bron uitleggen om welke theorie het gaat.
Je moet kunnen uitleggen wat er met een verdachte gebeurt als deze door de politie wordt opgepakt.
Je moet kunnen uitleggen welke mogelijkheden de officier van justitie heeft als iemand is opgepakt.
Slide 2 - Tekstslide
Theorieën over criminaliteit
Leerdoel: Binnen de criminaliteit zijn er verschillende theorieën over waarom iemand in de criminaliteit terecht kan komen. Zes van deze theorieën moet je bij naam kennen en kunnen uitleggen.
Slide 3 - Tekstslide
1. Aangeleerd gedragstheorie
Volgens de Amerikaanse socioloog Sutherland is crimineel gedrag is aangeleerd door foute vrienden of familieleden.
Slide 4 - Tekstslide
2. Anomietheorie
Volgens de Amerikaanse socioloog Merton wil iedereen in de westerse samenleving succesvol zijn (rijk, dure spullen).
Als dit niet lukt stellen de meesten mensen hun doelen bij.
Sommigen gaan de criminaliteit in om toch de dure spullen te bemachtigen.
Slide 5 - Tekstslide
3. Bindingstheorie
We hadden het eerder over alle bindingen die je met verschillende mensen hebt (economisch, kennis, gevoel, politiek).
Als je weinig of slechte bindingen hebt kom je volgens de bindingstheorie eerder in de criminaliteit terecht.
Slide 6 - Tekstslide
4. rationele keuze theorie
Volgens de rationele keuze theorie maken ook criminelen vaak een rationele (over nagedachte) keuze. Ze zullen dus eerder bij een huis inbreken zonder beveiliging dan bij een huis met beveiliging.
Als je dus gelegenheid biedt (je fiets niet op slot zetten) zal een crimineel er eerder voor kiezen jouw 'fiets' te stelen.
De gelegenheid maakt de dief.
Slide 7 - Tekstslide
Etiketteringstheorie
Iemand die ooit in de criminaliteit zat, krijgt toch vaak het etiket 'crimineel' opgeplakt.
Volgens de etiketteringstheorie blijft de omgeving jou als crimineel zien.
Het is daardoor lastig je niet als crimineel te gedragen.
Slide 8 - Tekstslide
Neutraliseringstheorie
Volgens de neutraliseringstheorie praten criminelen hun gedrag vaak goed.
Zij ontkennen dat hun gedrag crimineel is, bijvoorbeeld; als je zelf arm bent een rijk persoon beroven of iemand in elkaar slaan omdat die raar naar jou keek.
Slide 9 - Tekstslide
Theoriën combineren
Onderzoekers zijn het er over eens dat iemand eigenlijk nooit bij één theorie past. Vaak is het een combinatie van factoren waardoor iemand in de criminaliteit terecht komt.
Slide 10 - Tekstslide
Opgepakt en dan?
Leerdoel: Je moet ook kunnen uitleggen wat er met een verdachte gebeurt als deze door de politie wordt opgepakt.
Leerdoel: Je moet ook kunnen uitleggen welke mogelijkheden de officier van justitie heeft als iemand is opgepakt.
Slide 11 - Tekstslide
Wat mag de politie?
Een verdachte is iemand van wie de politie denkt dat hij iets strafbaars heeft gedaan.
Als je verdachte bent mag de politie:
je fouilleren
je arresteren
je huis doorzoeken
Als de politie klaar is met het onderzoek schrijven ze een proces-verbaal, een speciaal politieverslag van het misdrijf en de verdachte.
Slide 12 - Tekstslide
Naar Halt
Ben je tussen de 12 en 18 en pleeg je een misdrijf, dan ga je naar Halt (Het Alteratief). Halt gaat met je in gesprek en geeft je een passende straf (schade herstellen, excuses aanbieden, enz).
Als je straf er op zit heb je geen strafblad en ben je ook niet bij de rechter geweest.
Slide 13 - Tekstslide
Officier van justitie
Als er een zwaarder misdrijf is gepleegd gaat het proces verbaal naar de officier van justitie.
De officier van justitie beslist wat er vervolgens met de verdachte gaat gebeuren.
Alle officieren van justitie samen noem je het Openbaar Ministerie (OM)
Slide 14 - Tekstslide
Drie mogelijkheden
De officier van justitie heeft drie mogelijkheden.
Seponeren: de verdachte komt niet voor de rechter en er komt geen straf.
Strafbeschikking: Een boete of een misdrijf, de officier bepaalt dit, je gaat niet naar de rechter. Je krijgt wel een strafblad.
Vervolgen: De verdachte wordt voor de rechter gebracht. Het gaat hier om een grote zaak.
Slide 15 - Tekstslide
Als je een blikje cola steelt:
A
kom je nooit voor de rechter.
B
pleeg je een misdrijf.
C
bega je een overtreding.
D
krijg je wegens asociaal gedrag een passende straf.
Slide 16 - Quizvraag
Debby heeft geen zin om na het stappen naar huis te lopen. Ze steelt daarom een fiets. Hier is sprake van:
A
asociaal gedrag
B
een overtreding
C
een misdrijf
D
zware criminaliteit
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een misdrijf?
A
Zonder kaartje in de tram zitten.
B
20 kilometer per uur te hard rijden met de auto.
C
Een flesje bier uit de supermarkt stelen.
D
Door een rood verkeerslicht rijden.
Slide 18 - Quizvraag
Als mensen op anderen letten, noemen we dat:
A
groepsgedrag.
B
maatschappelijke positie.
C
waarden.
D
sociale controle.
Slide 19 - Quizvraag
Als je kijkt naar de persoonlijke kenmerken van mensen die criminaliteit plegen, dan komt criminaliteit vaker voor bij:
A
vrouwen tussen de 18 en 21 jaar.
B
schooluitvallers.
C
autochtone jongeren.
D
jongeren met een bijbaantje.
Slide 20 - Quizvraag
Welke criminaliteitstheorie verklaart het beste dat jongeren uit bepaalde ‘slechte’ buurten meer met de politie in aanraking komen?
A
De aangeleerd gedragstheorie
B
De etikettentheorie.
C
De bindingstheorie.
D
De anomietheorie.
Slide 21 - Quizvraag
Welke uitdrukking omschrijft de etikettentheorie het best?
A
De gelegenheid maakt de dief.
B
De heler is net zo slecht als de steler.
C
Gij zult niet stelen.
D
Eens een dief, altijd een dief.
Slide 22 - Quizvraag
Wat mag de politie niet doen om een misdrijf op te lossen?
A
fouilleren
B
arresteren
C
verhoren
D
taakstraf geven
Slide 23 - Quizvraag
Wanneer komt iemand in aanmerking voor een straf bij Halt?
A
Bij lichte misdrijven.
B
Bij zware misdrijven.
C
Bij asociaal gedrag.
D
Bij overtredingen.
Slide 24 - Quizvraag
De officier van justitie zal een zaak seponeren als: