HV1 - Unit 2, alle grammatica

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Learning Targets

I can:

- Explain what the test looks like

- Explain the grammar I have to learn for the test

Exercises

	OPTION 1
Learning Target	I can explain what the test looks like
What	Do the 'oefentoets'
How	Individually
Time	40 minutes
Done?	Grammar hand-out

	OPTION 2
Learning Target	I can explain the grammar I have to learn for the test
What	Grammar hand-out
How	Individually
Time	40 minutes
Done?	Oefentoets

Exercise 1

Dikgedrukte woorden vertalen van Engels naar Nederlands

Exercise 2

Kies het juiste Engelse woord voor in de zin

Exercise 3

Vertaal de woorden van het Nederlands naar het Engels en zet ze in de juiste zin

Exercise 4

Vertaal de woorden die tussen haakjes in het verhaaltje staan naar het Engels

Exercise 5

Zet de woorden die tussen haakjes staan in het verhaaltje in het meervoud

Exercise 6

Kies de juiste vorm van that - these - this - those

Exercise 7

Vergelijk de twee figuren in de afbeelding met elkaar. Schrijf hierbij een zin met een vergelijking

Exercise 8

Kies in een zin tussen de present simple en de present continuous

Exercise 9

Schrijf de juiste tijd van de klok op. Schrijf je antwoord volledig in woorden uit, dus geen cijfers of digitale tijden

8 ways to make a plural

1 standaard methode = zelfstandig naamwoord + s                              trees

2 sis klank (-s, -x, -ch, etc) = zelfstandig naamwoord + es                  churches

3 medeklinker + -y = zelfstandig naamwoord + ies                                hobbies

4 -f(e) = zelfstandig naamwoord + ves                                                         lives

5 -ff = zelfstandig naamwoord + s                                                                 cliffs

6 -o = zelfstandig naamwoord + s of + es                                                   oreos

7 onregelmatig (die moet je leren)

8 Woorden die alleen maar meervoud hebben (die moet je ook leren)

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. tomatos
2. tomaten
3. tomato's
4. tomatoes

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. shoe
2. shoes
3. schoenen
4. shoos

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. child's
2. childs
3. kinderen
4. children

Plural (=meervoud):
What is the plural of:

1. heroes
2. hero's
3. heros
4. held

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. knife's
2. knifes
3. knives
4. kniven

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. taxies
2. taxi's
3. taxis
4. taxie's

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. mouses
2. mice
3. mices
4. mouse's

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. puppies
2. puppy's
3. puppys
4. puppen

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:

1. tooth
2. teeths
3. teeth
4. tooths

Demonstratives

	Dichtbij	Verder weg
Enkelvoud	this (dit, deze)	that (die, dat)
Meervoud	these (deze)	those (die)

Comparisons

Bij woorden met één lettergreep gebruik je -er en -est

-er: My car is faster than your bike

I am shorter than my brother

est: I am the youngest in the family

Summer is the hottest season

Comparisons

Bij woorden met twee of meer lettergrepen gebruik je more en most

- more: This chair is more comfortable than the couch

Scotland is more beautiful than France

- most: That racing car is the most powerful car you can buy

This is the most difficult test

	Basisvorm	Vergrotende trap	Overtreffende trap
Eén lettergreep	young	young er	young est
Eén lettergreep die eindigt met klinker + medeklinker	fat	fat ter	fat test
Woorden op -e	nice	nice r	nice st
Woorden op -y	tiny	tin ier	tin iest
Twee of meer lettergrepen	beautiful	more beautiful	most beautiful
Onregelmatig	good bad	better worse	best worst

Present simple

Je gebruikt de present simple:

- bij feiten, blijvende situaties of iets wat in het algemeen waar is

- bij gewoontes en om aan te geven dat iets gebeurt

Signaalwoorden: sometimes, often, usually, always, never

Present simple

	+	-	?
I/you	sing	do not sing don't sing	Do I sing? Do you sing?
He/she/it	sing s	do es not sing do es n't sing	Do es he/she/it sing?
We/you/they	sing	do not sing don't sing	Do we/you/they sing?

Present continuous

Je gebruikt de present continuous:

- als je wilt zeggen dat iets bezig is op het moment dat je erover praat of schrijft

Signaalwoorden: at the moment, right now, now, today

Present continuous

Regels voor de spelling van werkwoorden:

1. Basisregel: Hele werkwoord + ing

2. Woorden die eindigen op -e

3. Woorden die eindigen op -ie

4. Verdubbel de laatste letter bij woorden die eindigen op één -l

Present continuous

Regels voor de spelling van werkwoorden:

5. Verdubbel de laatste letter bij korte woorden die eindigen op één klinker + medeklinker

6. Verdubbel de laatste letter bij woorden die eindigen op één klinker + medeklinker, maar alleen als de klemtoon op de laatste lettergreep valt