08-12-2023

Planning (m)h1
- Present simple: to have got uitzondering
- Present simple recap exercises
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Planning (m)h1
- Present simple: to have got uitzondering
- Present simple recap exercises

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have got 
Have got 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent have (got)?
A
zijn
B
hebben gehad
C
hebben
D
krijgen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
... you ... (have got) many bedrooms in your house?
A
Has ... got
B
Have ... got

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
This city ... (not - have got) a museum.
A
has not got
B
haven't
C
haven't got
D
hasn't got

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
They ... (not - have got) three sisters.
A
hasn't got
B
have got
C
haven't got
D
have not got

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
... Jamie ... (have got) motion sickness.
A
have not got
B
have got
C
has not got
D
has got

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
My dad ... (have got) blue eyes.
A
have not got
B
have got
C
has not got
D
has got

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm:
She________(have) got a new phone.
A
has
B
have

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar plaats je "have" om de zin vragend te maken?
........we..........got any popsticles left?
A
have we go
B
we have got

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar plaats je "have" om de zin vragend te maken?
...........he.........got a lot of bikes?
A
he have got
B
have he got
C
has he got

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Test unit 2
Stof:
Plurals, demonstrative pronouns, present simple, woorden unit 2, expressions unit 2 

H1H: 20 December, 2nd lesson
MH1F: 20 December, 5th lesson
MH1G: 20 December, 4th lesson

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2
- Read in your book for 20 minutes
- Grammar: have to, must, should

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have to
> Gebruik je om aan te geven dat iets MOET. Het is INFORMEEL.
You have to  go to school.
Je moet naar school gaan.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Must 
> Gebruik je net als HAVE TO om aan te geven dat iets moet, maar must is FORMELER en DWINGENDER. Het is ook te gebruiken bij ''logische'' situaties.

> Bij must is iets écht belangrijk, zoals regels & bevelen.

You must stop when you see a pedestrian walking on a crosswalk.
Je moet stoppen als je een voetganger ziet oversteken op een zebrapad.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Should
> Gebruik je bij adviezen.
> betekent: iets zou moeten.
You should go to the gym.
Je zou eigenlijk naar de fitness moeten gaan. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have to, must, should.

Children ____ go to school.
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekenen 'must' en 'have to' in het Nederlands?
A
zou moeten
B
moeten

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have to, must, should.

I ____ study today.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have to, must, should.

You ____ save some money.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have to, must, should.

All soldiers ____ wear a uniform.
A
shouldn't
B
should
C
has to
D
have to

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Test unit 3 
Stof: 
Woorden van unit 3, expressions van unit 3, present perfect, Modal verbs, irregular verbs (hele lijst)

H2F: 20 December lesuur 6
H2G: 21 December lesuur 7





Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework
- Study for the irregular verbs test

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H3C
- Test unit 2
- Grammar: the possessive
- jeopardy quiz

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Test unit 2
Thursday the 21st of December

Study:
- All of the words of unit 2 (left to right)
- past perfect vs. past simple
- the passive
- the possessive 's/'/of
- conjunctions
- Expressions unit 2 (see the adapted list on Teams!)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive 's
Als je het hebt over het bezit van mensen of dieren, dan zet je 's of ' achter het woord:

na een woord in het enkelvoud gebruik je 's:
my sister's bike
Paul's toy

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive 's / '
na een woord in het meervoud dat niet eindigt op -s gebruik je ook 's.
other children's bicycles

na een woord in het meervoud dat eindigt op een -s gebruik je ':
my dogs' house

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive ...of...
Als je het hebt over iets wat bij een ding hoort gebruik je ... of ...

the back of the house
the roof of the barn

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive ... of ...
Als je hebt over geografische locaties gebruik je ... of ...

the city of Edinburgh
the county of Brabant
the capital of the Netherlands

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive ...of...
Als je het hebt over dingen die horen bij een land of plaats, kun je 's of ... of ... gebruiken

Britain's history / the history of Britain

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Which possessive is
correct?
A
The trees leaves
B
The tree's leaves
C
The trees' leaves
D
The leaves of the trees

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which possessive
is correct?
A
This is Bob's office.
B
This is Bobs office.
C
This is Bobs' office.
D
This is Bobs's office.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which possessive is
correct?
A
This is Marys' car.
B
This is Mary's car.
C
This is Marys's car.
D
This is Marys car.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which possessive is
correct?
A
A person's clothes.
B
A persons clothes.
C
A persons's clothes.
D
A persons' clothes.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which possessive is
correct?
A
New York's streets
B
New York its streets
C
New Yorks' streets
D
The streets of New York

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homework for next class
- Do ex. 3 & 4 of lesson 2.5
- Start studying for your test on the 21st of December!

Slide 36 - Tekstslide

https://jeopardylabs.com/play/possessive-s-7