230616 Toetstraining

Toetstraining
Hoe kun je een toetsvraag goed beantwoorden?
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Toetstraining
Hoe kun je een toetsvraag goed beantwoorden?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taxonomie van Bloom

Slide 2 - Tekstslide

Wat vraagt een docent eigenlijk van je als hij je een toets laat maken? Hij wil weten of je de leerstof snapt en begrijpt. 

Taxonomie van Bloom. Begint onderaan met kennis. Dat gaat om begrippen kennen. Zaken die je kunt leren. Daarboven staat de vaardigheid begrijpen. Je hebt hier niet alleen kennis, maar je kunt ook uitleggen waarom je tot een antwoord komt. In de brugklas laat je zien dat je deze twee dingen kan. Later ga je ook laten zien dat je zelf kan toepassen, analyseren, evalueren en creëren. 

Slide 3 - Tekstslide

Wij houden ons nu alleen bezig met onthouden en begrijpen, de twee linker rijen. Zie je dat er andere woorden horen bij de verschillende vaardigheden? Die woorden zie je vaak terug in de vragen van de toets.
Zo weet je met wat voor soort vraag je te maken hebt en wat voor soort antwoord je docent van je verwacht.
Kennis

benoemen 
aanwijzen
herkennen
noteren


Wat moet je doen? Schrijf op.




Begrijpen

toelichten
formuleer in je eigen woorden
beschrijven



Wat moet je doen? Leg uit.

Slide 4 - Tekstslide

Wij gebruiken het woord kennis in plaats van onthouden. Dat is duidelijker. Hier zie je per type vraag werkwoorden die erbij horen. Het zijn verschillende woorden, maar elk rijtje vraagt hetzelfde van je. Kennisvraag? Schrijf op. Wees kort. Begrijpvraag? Leg uit, laat zien dat je het begrijpt. Langer antwoord.
Kennis en begrijpen
Kennis
Kort antwoord. Je laat zien dat je kennis hebt.

Begrijpen
Langer antwoord. Je laat zien dat je het begrijpt. Je kunt uitleggen waarom je ergens voor kiest.

Slide 5 - Tekstslide

Hier zie je nog een keer het verschil tussen de twee soorten vragen. Hierna volgen een aantal meerkeuzevragen. Zo zie je wat voor soort vragen je tegen kan komen en hoe je moet antwoorden. 
Wijs het signaalwoord voor reden aan in alinea 5.
A
kennis
B
begrijpen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Behoort de zin '.......' tot de hoofd- of bijzaak van alinea 2. Leg je antwoord uit.
A
kennis
B
begrijpen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Ze zijn slap'(alinea 4) Is deze zin een standpunt of een argument?
A
kennis
B
begrijpen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer in je eigen woorden de delen van deze tegenstelling (de uitspraak en wat er wordt tegengesteld).
A
kennis
B
begrijpen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de kernzin van alinea 4.
A
kennis
B
begrijpen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies