4.3 lezen 2hv

4.3 lezen
Leerdoelen:
  • activerende tekst herkennen;
  • beeld en opmaak in een tekst herkennen;
  • nieuwe tekstverbanden herkennen.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.3 lezen
Leerdoelen:
  • activerende tekst herkennen;
  • beeld en opmaak in een tekst herkennen;
  • nieuwe tekstverbanden herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

Noem de vier tekstdoelen

Slide 2 - Open vraag

Geef een signaalwoord bij het tekstverband "conclusie"

Slide 3 - Woordweb

En bij het tekstverband "opsommend"

Slide 4 - Woordweb

Wat is géén tekstverband?
A
redengevend
B
tijdsvolgorde
C
samenvattend
D
probleemstelling

Slide 5 - Quizvraag

Wat is géén tekstverband?
A
argumentatie
B
uitleggend
C
tegenstellend
D
vergelijkend

Slide 6 - Quizvraag

Activerende tekst
  • tekstdoel: activeren
  • tekstsoort: activerende tekst
  • tekstvorm: advertentie, affiche, folder, uitnodiging...

Slide 7 - Tekstslide

Waar denk je aan bij lay-out?

Slide 8 - Woordweb

beeld/ opmaak/ lay-out

Slide 9 - Tekstslide

Lay-out activerende tekst        aandacht trekken
Denk aan:
  • kleur
  • lettertype
  • lettergrootte
  • verdeling over de pagina
  • dik of schuin drukken van woorden
  • illustraties

Slide 10 - Tekstslide

Functies van beelden in teksten:
  • aandacht trekken
  • illustreren
  • voorbeeld geven
  • informatie aan de tekst toevoegen 

Slide 11 - Tekstslide

Vertel iets over beeld en opmaak

Slide 12 - Tekstslide

Vertel iets over beeld en doelgroep

Slide 13 - Tekstslide

Was de vorige dia een vorm van commerciële of ideële reclame?
A
commerciële
B
ideële

Slide 14 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een ideële reclame

Slide 15 - Woordweb

Teksverband middel/doel
signaalwoorden: om te, met als doel, waarmee, daarmee....
voorbeeld: 
Ze heeft bijles genomen om goed te kunnen scoren in de volgende toetsweek.

Slide 16 - Tekstslide

Tekstverband voorwaardelijk
signaalwoorden: als, indien, wanneer, mits, tenzij, behalve als....
voorbeeld:
Als je nu goed meedoet, krijg je straks een beloning

Slide 17 - Tekstslide

Vond je de uitleg duidelijk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Succes met de opdrachten!

Slide 19 - Tekstslide