EC4_inflatie

EC4_inflatie
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

EC4_inflatie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat inflatie is en waarom de overheid 2% inflatie wil hebben.
  • Je weet wat deflatie is en waarom de overheid er alles aan doet om dit te voorkomen.
  • Je weet wat koopkracht is en je kunt uitrekenen met hoeveel procent de koopkracht stijgt of daalt.
  • Je kunt rekenen met indexcijfers .

Slide 2 - Tekstslide

Wat is inflatie?
A
Een spook
B
Dit betekent dat geld minder waard wordt
C
Dit betekent dat geld meer waard wordt
D
Dit betekent dat geld niet in waarde verandert

Slide 3 - Quizvraag

Inflatie
  • Geld wordt minder waard.
  • Je kunt dus minder spullen kopen met hetzelfde geld.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zou deflatie zijn?

Slide 5 - Open vraag

Deflatie
  • Geld word meer waard
  • Dit betekent dat je meer spullen kunt kopen met hetzelfde geld

Slide 6 - Tekstslide

Heeft Nederland vaak deflatie?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Hoe hoog is de inflatie die de Nederlandse overheid elk jaar wil hebben?
A
0%
B
-1%
C
2%
D
5%

Slide 8 - Quizvraag

Waarom inflatie
  • Omdat de overheid echt geen deflatie wil hebben.
  • Bij deflatie raakt de economie op slot.
  • Bij te hoge inflatie blaast de economie zichzelf op.

Slide 9 - Tekstslide

Door inflatie verandert de koopkracht
  • De koopkracht geeft aan hoeveel spullen en diensten je kunt kopen.
  • Als de lonen stijgen stijgt je koopkracht.
  • Als er inflatie is daalt je koopkracht.
  • Je rekent uit met hoeveel procent de koopkracht daalt of stijgt door de volgende formule:
  • stijging loon in procenten - inflatie in procenten

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeldvraag 1. Je loon is dit jaar met 1,8% gestegen. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald? (Vergeet het procent teken niet)
Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten

Slide 11 - Open vraag

Voorbeeldvraag 2. Je verdiende vorig jaar €2.050,00 per maand. Nu verdien je €2.275,00 per mand. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald? (Vergeet het procent teken niet)
Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten

Slide 12 - Open vraag

Uitwerking voorbeeldvraag 2
Je verdiende vorig jaar €2.050,00 per maand. Nu verdien je €2.275,00 per jaar. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald?
  • Formule: (nieuw - oud) : oud x 100 & 
  • Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten
  • €2.275,00 - €2.050,00= €225,00 
  • €225,00 : €2050,00 x 100= 11%
  • 11-1,4= 9,6%

Slide 13 - Tekstslide

Indexcijfer
  • Om goed uit te kunnen rekenen met hoeveel procent de koopkracht is gestegen gebruikt de overheid indexcijfers.
  • Een indexcijfer geeft aan met hoeveel procent een cijfer is gedaald of gestegen in verhouding met een afgesproken jaar (dit heet basisjaar)
  • Als een indexcijfer 110 is dan betekent dit dat het getal met 10% is gestegen in verhouding met het basisjaar.
  • Als het indexcijfer 90 is dan betekent dat het getal met 10% is gedaald in verhouding van het basisjaar.
  • Het indexcijfer van het basisjaar is 100 want we vergelijken alle getallen met dit dit indexcijfer. 

Slide 14 - Tekstslide

Formule indexcijfer
  • Nieuw getal : getal basisjaar x 100 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeldvraag 3. In 2018 was het loon van de gemiddelde Nederland €2.300,00. In 2021 is dit loon naar €2450,00 gestegen. Wat is het indexcijfer van 2021 als 2018 het basisjaar is? (rond af op hele getallen)
Formule: Nieuw getal : getal basisjaar x 100

Slide 16 - Open vraag

Uitwerking voorbeeldvraag 3
  • In 2018 was het loon van de gemiddelde Nederland €2.300,00. In 2021 is dit loon naar €2.450,00 gestegen. Wat is het indexcijfer van 2021 als 2018 het basisjaar is? (rond af op hele getallen) 
  • Formule= Nieuw getal : getal basisjaar x 100 
  • €2.450,00 : €2.300,00 x 100= 107

Slide 17 - Tekstslide

Maak de opgaven
Maak opgave 34 t/m 35 en 37 t/m 40 die je van de docent krijgt.
Lever je uitwerking in
Je kunt ook de opdrachten direct via Lessonup maken. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide