Oefentoets H7 en H 8

Wat kost een land geld?
A
Import
B
Export
C
de handel tussen 2 landen
D
Import en Export
1 / 51
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat kost een land geld?
A
Import
B
Export
C
de handel tussen 2 landen
D
Import en Export

Slide 1 - Quizvraag

Een  haven of vliegveld die een belangrijke rol speelt in het internationale vervoer
De hoeveelheid geld die een land uitgeeft aan het invoeren en uitvoeren van producten
Het gebied voor de aan en afvoer van goederen die een haven gebruikt
Mainport
Handelsbalans
Achterland

Slide 2 - Sleepvraag

Nederlanders houden graag vakantie in het buitenland. Als ze met een buitenlandse vliegmaatschappij reizen dan is er sprake van:
A
export van goederen.
B
export van diensten.
C
import van goederen.
D
import van diensten.

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn kenmerken van een land met een open economie?
A
Weinig invoer (import) en uitvoer (export) in verhouding tot de productie.
B
Veel invoer (import) en veel uitvoer (export) in verhouding tot de productie.

Slide 4 - Quizvraag

Het voordeel van import voor de Nederlandse consument is ...
A
meer keuze in goederen en diensten.
B
minder keuze in goederen en diensten.

Slide 5 - Quizvraag

Een voordeel van meer export is ...
A
dat de werkgelegenheid daalt.
B
dat de werkgelegenheid stijgt.

Slide 6 - Quizvraag

Wederuitvoer is 194,5 miljard

Totaal uitvoer goederen is 431,4 miljard

Bereken de wederuitvoer in procenten.
A
45,08%
B
45,10%
C
45,2%

Slide 7 - Quizvraag

Als wij iets verkopen naar het buitenland noem je dat:
A
Importeren
B
Exporteren
C
internationale handel
D
verkopen

Slide 8 - Quizvraag

Als je in Duitsland naar de kapper gaat is dat:
A
Importeren
B
Exporteren

Slide 9 - Quizvraag

Veel handelen met het buitenland heet:
A
open economie
B
gesloten economie
C
internationale economie
D
nationale economie

Slide 10 - Quizvraag

De betalingsbalans geeft de waarde weer van de:
A
geïmporteerde en geëxporteerde goederen
B
geïmporteerde en geëxporteerde diensten
C
geïmporteerde en geëxporteerde goederen en diensten

Slide 11 - Quizvraag

Als de waarde van de geïmporteerde goederen groter is dan de waarde van de geëxporteerde goederen heb je:
A
een overschot op de handelsbalans
B
een tekort op de handelsbalans
C
een evenwicht op de handelsbalans

Slide 12 - Quizvraag

Bereken het handelstekort van dit land:
Exportwaarde $ 575 miljoen
Importwaarde $ 600 miljoen
A
$1175 miljoen
B
$ 25 miljoen

Slide 13 - Quizvraag

Wat kun je aflezen aan de export of importqoute van een bepaald land?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de EU en de EMU?

Slide 15 - Open vraag

'Als de ECB de rente voor de banken verhoogt, gaat ook de rente voor consumenten omhoog. die gaan dan 

                             lenen en

sparen. Ze geven dan 

                            geld uit, zodat er 

vraag is naar goederen en diensten. Daardoor zullen de prijzen

                           stijgen, zodat er ook         
                               
 inflatie is.

meer
meer
meer
meer
meer
meer
minder
minder
minder
minder
minder
minder

Slide 16 - Sleepvraag

Als de koers van de dollar ten opzichte van de euro daalt, is dat:
A
Gunstig voor de onze export, onze producten zijn voor de Amerikanen goedkoper geworden.
B
ongunstig voor onze export, want onze producten worden voor de Amerikanen duurder om te kopen.
C
niet van invloed op de Nederlandse export, want de Amerikanen betalen in dollars.

Slide 17 - Quizvraag

Juist of onjuist?
In alle landen van Europa kun je
met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer mag een land de euro invoeren?
A
De inflatie mag maximaal 2% hoger zijn dan het gemiddelde
B
Het begrotingstekort mag maximaal 3% zijn van het BBP
C
De staatsschuld mag 100% zijn van het BBP

Slide 19 - Quizvraag

Bereken de exportquote.
De exportwaarde bedraagt € 540 miljard. Het nationaal inkomen is € 680 miljard.
A
€ 140 miljard
B
125,93%
C
79,41%
D
€ 1220 miljard

Slide 20 - Quizvraag

De Europese Unie heeft besloten                                            te heffen op Chinese zonnepanelen. 

Hiermee wil de EU tegengaandat China te                                                  zonnepanelen in Europa aanbiedt.

Dat komt omdat de Chinese overheid                                                    geeft aan Chinese producenten die zonnepanelen exporteren. Die Chinese staatssteun is nadelig voor de                                   producenten van zonnepanelen.

Chinese
contingentering
invoerrrechten
dure
Europese
goedkope
exportsubsidies
importverbod

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is het doel van protectiemaatregelen?
A
beschermen van de burgers
B
beschermen van de overheid
C
beschermen van de het buitenland
D
beschermen van het bedrijfsleven

Slide 22 - Quizvraag

Welvaart wordt ook bepaald door onder andere:
1. mate van zelfvoorziening
2. de verdeling van het inkomen
3. de hoogte van de prijzen
Kenmerken van ontwikkelingslanden zijn:
1. snelle bevolkingsgroei
2. lage levensverwachting en hoof sterftecijfer
3. slechte gezondheidszorg
4. slechte infratsructuur
5. veel werkloosheid

Slide 23 - Tekstslide

1 laag inkomen
weinig investeren in landbouw-machines
lage productie-opbrengst
weinig sparen

Slide 24 - Sleepvraag

Ontwikkelingslanden zijn:
A
landen die goed ontwikkeld zijn
B
landen waar de productie en inkomens hoog zijn
C
landen met weinig analfabetisme
D
landen waar de productie en inkomens laag zijn

Slide 25 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van een ontwikkelingsland?
A
Slechte infrastructuur
B
Monocultuur
C
Snelle bevolkingsgroei
D
Weinig analfabetisme

Slide 26 - Quizvraag

Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking: Nationaal inkomen is 413 miljard $ en aantal inwoners = 16.068.000
A
25.703,26 $
B
27.503,62 $
C
2.5704,00 $
D
38.905,56 $

Slide 27 - Quizvraag

Inkomensverdeling betekent:
A
de manier waarop de mensen hun geld verdienen
B
de manier om waarbij het geld eerlijk verdeeld wordt
C
de manier waarop het inkomen is verdeeld over de mensen

Slide 28 - Quizvraag

Wat bepaalt de welvaart in een land?
A
het inkomen per hoofd van de bevolking
B
de inkomensverdeling van een land
C
de hoeveelheid informele productie
D
de hoogte van de prijzen

Slide 29 - Quizvraag

Hulp om de ergste gevolgen van een natuurramp of oorlog op te vangen is een vorm van ...
A
noodhulp
B
structurele hulp
C
gebonden hulp

Slide 30 - Quizvraag

Hulp die een blijvende oplossing biedt voor een ontwikkelingsland is een vorm van ...
A
noodhulp
B
structurele hulp
C
gebonden hulp

Slide 31 - Quizvraag

Wat is GEEN soort belasting?
A
BTW
B
Loonbelasting
C
Subsidie
D
Accijns

Slide 32 - Quizvraag

Noem de lagere overheden

Slide 33 - Open vraag

De overheid heeft invloed op ons gedrag door
Postief gedag met ...................... te stimuleren
In het algemeen .......... te geven
Ongewenst gedrag met ....... af te remmen
Ongewenst gedrag te ....................
Subsidie
Voorlichting
Extra belastingen en heffingen

Verbieden

Slide 34 - Sleepvraag

Waarop heft de overheid accijns?
A
benzine, chocola, kleding
B
sigaretten, vlees, kleding
C
alcohol, sigaretten, benzine
D
alcohol, medicijnen, benzine

Slide 35 - Quizvraag

Accijns gaat naar ...
A
de gemeente.
B
de provincie.
C
het rijk.
D
alledrie.

Slide 36 - Quizvraag

Lees deze slide goed door

Slide 37 - Tekstslide

Welke sociale zekerheid ontvang je als je werkloos bent geworden?
A
AOW
B
WW
C
WIA
D
ZW

Slide 38 - Quizvraag

Sofie volgt op de universiteit een opleiding geschiedenis. Ze krijgt ...
A
kinderbijslag.
B
een Wajong-uitkering.
C
bijstand.
D
studiefinanciering.

Slide 39 - Quizvraag

Wat is geen werknemersverzekering?
A
WW
B
ZW
C
WIA
D
AOW

Slide 40 - Quizvraag

De WW is een werknemersverzekering.
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quizvraag

In 2011 werd € 288 miljard aan collectieve uitgaven besteed. Dit is 39% van het nationaal inkomen. Bereken het nationaal inkomen.
A
€ 112,32 miljard
B
€ 720 miljard
C
€ 738,4 miljard
D
€ 624,5 miljard

Slide 42 - Quizvraag

Sleep de goederen en/of diensten naar de juiste sector.
collectieve sector
particuliere sector

Slide 43 - Sleepvraag

Wat zijn collectieve goederen? En geef een voorbeeld

Slide 44 - Open vraag

Collectieve en particuliere sector
collectieve sector
  • overheid en sociale zekerheidinstellingen
  • iedereen kan er gebruik van maken

particuliere sector
  • bedrijven
  • willen verkopen om winst te maken
Lees de tekst door!

Slide 45 - Tekstslide

privatiseren
Activiteiten overhevelen van de collectieve sector naar de particuliere sector.

Voordelen:
Minder kosten en organisatie voor de overheid.
Prijzen kunnen lager worden door marktwerking.

Nadelen:
Overheid verliest inspraak.
Sommige activiteiten kunnen ophouden met bestaan.
Lees de tekst door

Slide 46 - Tekstslide

In welke sector vind je alle bedrijven terug?
A
Particuliere sector
B
Primaire sector
C
Collectieve sector
D
Secundaire sector

Slide 47 - Quizvraag

Wat zijn kenmerken van collectieve voorzieningen?
A
De particuliere sector betaalt de voorzieningen.
B
De overheid betaalt de voorzieningen.

Slide 48 - Quizvraag

Wanneer de overheid taken uitbesteedt of overdraagt aan particuliere bedrijven, noem je dit
A
particuleren
B
privatiseren
C
ex-overheid
D
bedrijfsleven

Slide 49 - Quizvraag

Collectieve sector 
Collectieve sector
Particuliere sector 

Slide 50 - Sleepvraag

Wat staat er in de rijksbegroting?

Slide 51 - Open vraag