In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.
Slide 1 - Tekstslide
Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd PVTT
Persoonsvorm verleden tijd PVVT
Gebiedende wijs GW
Voltooid deelwoord VD
Onvoltooid deelwoord OD
Infinitief (hele werkwoord) INF
Bijvoeglijk naamwoord BN
Slide 2 - Tekstslide
De ham-vraag
Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
heb ik te maken met een persoonsvorm???
Slide 3 - Tekstslide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar.
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..
Slide 4 - Tekstslide
Hoe vind je een pv?
Slide 5 - Open vraag
Hoe spel je de pv?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Andere vormen
Ik heb een Big Mac gegeten VD
Kwijlend nam ik een hap OD
Ik heb zin om een Big Mac te etenINF
Geef me eens een Big Mac! GW
Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac BN
Slide 9 - Tekstslide
Voltooid deelwoord (VD)
begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.
Eindigt op: -EN, -D, -T
Twijfel je tussen -d of -t, gebruik je 't ex-kofschip
Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.
Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.
Slide 10 - Tekstslide
Onvoltooid deelwoord
Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.
Geeft aan hoe iets gebeurt.
Hele werkwoord + een D
Kwijlend nam ik een hap. Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.
Slide 11 - Tekstslide
Infinitief
is het hele werkwoord.
Verandert niet bij veranderen van tijd (het is tenslotte geen pv!)
(Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.)
Ik heb zin om een Big Mac te eten. (IK KAN eten).
Slide 12 - Tekstslide
Gebiedende wijs
wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.
Staat op de eerste plaats in de zin.
Heeft geen onderwerp bij zich.
Je schrijft het als de ik-vorm.
Geef me een Big Mac!
Braad ze bruin, die frietjes!
Slide 13 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
staat vóór een zelfstandig naamwoord.
Is een VD of OD geweest.
Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.
Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.
BN van VD
Slide 14 - Tekstslide
Trucjes
Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.
De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde
De weerman keek zoekend rond => zoekende
Slide 15 - Tekstslide
Trucjes
De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.
De weerman zal mooi weer voorspellen
Voorspel goed weer, weerman!
Het voorspelde goede weer bleef uit.
Slide 16 - Tekstslide
QUIZ!
Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.
Slide 17 - Tekstslide
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 18 - Quizvraag
Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn
Slide 19 - Quizvraag
De SLAPENDE kater was gemakkelijk te fotograferen.
A
OD als BN
B
VD als BN
Slide 20 - Quizvraag
De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande
Slide 21 - Quizvraag
Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
ingetapete
B
ingetapede
C
ingetapte
D
ingetapde
Slide 22 - Quizvraag
evacueren > De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden
Slide 23 - Quizvraag
(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind
Slide 24 - Quizvraag
De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde
Slide 25 - Quizvraag
De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde
Slide 26 - Quizvraag
Alles door elkaar
Geef van de volgende werkwoorden aan wat voor soort werkwoord het is
Slide 27 - Tekstslide
Wat voor soort werkwoord?
De autoriteiten hebbengeturfd door hoeveel winkelende mensen dit centrum isbezocht