week 4

Nederlands 1L
week 4
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 1L
week 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat leer je bij de onderdelen 'Spreken en gesprekken' en 'Kijken en luisteren' (hoofdstuk 1 t/m 5)?

Ga in je (online) boek op zoek en beantwoord deze vraag zo uitgebreid mogelijk!

Slide 2 - Open vraag

Planning maandag

Eerste uur:
- Introductie 'Spreken en gesprekken' en 'Kijken en luisteren'
- Luisteropdracht
Tweede uur: 
- Opdracht presenteren

Slide 3 - Tekstslide

Waarom is (goede) communicatie belangrijk?

Slide 4 - Woordweb

Als je elkaar vragen stelt, kun je gesloten en open vragen stellen. Op een gesloten vraag kan iemand alleen met ja/nee of een paar woorden antwoord geven. Stel ook open vragen. Hierop kan de ander een langer antwoord geven.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn open vragen?
A
Dat zijn vragen waar je alleen 'ja' of 'nee' op kunt antwoorden
B
Dat zijn vragen waar je uitgebreid antwoord op geeft.

Slide 6 - Quizvraag

Gesloten vragen....
A
hebben een afsluiting
B
kun je alleen met ja of nee beantwoorden
C
kun je nooit beantwoorden
D
zijn vooraf afgesproken

Slide 7 - Quizvraag

Als je nog geen duidelijk antwoord hebt op je vraag, kun je doorvragen. Je stelt dan een extra vraag.

- Vraag om herhaling: Wil je dat nog een keer zeggen?

- Vraag om een voorbeeld: Kunt u een voorbeeld geven?

- Vraag om meer uitleg: Wat bedoel je precies met …?

Slide 8 - Tekstslide

Over welk onderwerp praten ze in dit fragment?

Slide 9 - Open vraag

Luisteren ze wel of juist niet goed naar elkaar? Waaraan zie je dat?

Slide 10 - Open vraag

Wat doet de presentator als hij de antwoorden van Jona niet goed begrijpt?

Slide 11 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een open vraag en een gesloten vraag die Abel aan Jona stelt.

Slide 12 - Open vraag

Luister goed!

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer heb jij wel eens een presentatie gegeven?

Slide 16 - Woordweb

- In een diapresentatie staan de belangrijkste punten in steekwoorden.

- De diapresentatie ondersteunt je verhaal. Jij bent als spreker belangrijker dan de dia's.

Slide 17 - Tekstslide

Zo maak je een diapresentatie:

- Verdeel je onderwerp in deelonderwerpen en noteer die in steekwoorden.
- Schrijf op de eerste dia de titel en je naam.
- Zet op dia 2 de deelonderwerpen onder elkaar, zodat er een overzicht ontstaat.
- Ontwerp dan voor elk deelonderwerp een aparte dia.
- Vraag op het eind of er nog vragen zijn.

Slide 18 - Tekstslide

Zo maak je een goede dia:

- Schrijf in steekwoorden of gebruik korte vragen.
- Gebruik een goed leesbaar lettertype.
- Maak de dia niet te vol en niet te druk.
- Gebruik afbeeldingen.
- Houd tekst en afbeelding gescheiden.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht

Jullie gaan in drietallen een korte diapresentatie van zes dia's voorbereiden over een rage.
Volgende week maandag en dinsdag gaan jullie deze presenteren (zie Magister). De presentatie duurt 6/7 minuten.


Een rage is een collectieve bevlieging van een grote bevolkingsgroep voor een bepaald product of gedrag. Meestal gaat het daarbij om producten of gedragingen die als nieuw, hip en eigentijds worden beschouwd.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Goedemorgen!

Maak de startopdracht van hoofdstuk 2 Kijken en Luisteren.

Bekijk daarna het filmpje bij opdracht 1.



Slide 22 - Tekstslide

Planning dinsdag
- Instructie interview

- Interview oefenen

Slide 23 - Tekstslide

In een interview of vraaggesprek stelt een persoon vragen en geeft de ander antwoord.
Door te kijken/luisteren, krijg je informatie.

Let hierbij op het volgende: 
Welke vragen stelt de interviewer?
Welke antwoorden geeft de geïnterviewde op die vragen?
Vraagt de interviewer door, als het antwoord niet duidelijk is?



Slide 24 - Tekstslide

Je krijgt niet alleen informatie door wat iemand zegt, maar ook door hoe hij het zegt. Let daarom ook op de lichaamstaal (houding en gezichtsuitdrukking).

- Laat de interviewer merken dat hij luistert?
- Moedigt hij de geïnterviewde aan om verder te vertellen?
- Kun je aan het gezicht en de houding van de geïnterviewde zien hoe hij zich voelt?


Slide 25 - Tekstslide

Waarover gaat het interview?

Slide 26 - Open vraag

Noem twee vragen die Valerio aan Justin stelt.

Slide 27 - Open vraag

Op welke twee manieren vraagt Valerio door?
A
Hij kijkt verbaasd.
B
Hij stelt een waarom-vraag.
C
Hij trekt een conclusie uit Justins antwoord.
D
Hij vraagt Justin voorbeelden te geven.

Slide 28 - Quizvraag

Valerio stelt Justin de volgende vraag: Bij alles wat ik nu zie, is Iron Man nooit aanwezig geweest?

Is dit een open of een gesloten vraag?
A
Het is een gesloten vraag, waarop Justin een kort antwoord geeft.
B
Het is een gesloten vraag, waarop Justin uitgebreid antwoordt.
C
Het is een open vraag, waarop Justin uitgebreid antwoordt.

Slide 29 - Quizvraag


Justin lijkt het leuk te vinden door Valerio geïnterviewd te worden.

Waaraan merk je dat?

Slide 30 - Open vraag

En nu oefenen!
- We oefenen eerst in tweetallen.
- Bedenk wie de interviewer is en wie geïnterviewd wordt.
- Gebruik de voorbeeldvragen.

Morgen luisteren we naar een interview van klasgenoten en geven we feedback.

Slide 31 - Tekstslide

Planning woensdag
- Instructie 'Precies kijken en luisteren' en 'Een gebeurtenis beschrijven'

- Afmaken presentaties van maandag

Slide 32 - Tekstslide

Presentatie klaar?

Maak hoofdstuk 4 'Kijken en Luisteren'

Slide 33 - Tekstslide

Geef feedback:

- Stelt de interviewer duidelijke vragen?

- Geeft de geïnterviewde duidelijke antwoorden?

- Vraagt de interviewer door als een antwoord niet duidelijk is?

- Wat laat de lichaamstaal zien?

Slide 34 - Tekstslide

Wanneer is het belangrijk om precies te luisteren?

Slide 35 - Open vraag

Zo luister je precies:
 
• Je concentreert je op wat iemand zegt.
• Je stelt een vraag als je iets niet goed gehoord of begrepen hebt.
• Je noteert belangrijke dingen die je moet onthouden.
• Je maakt aantekeningen bij een lange uitleg. Schrijf dan alleen de belangrijkste informatie kort op. Gebruik steekwoorden (losse woorden of stukjes van een zin).

Slide 36 - Tekstslide

Luister goed.

Welke toetsen moet je indrukken als je een vraag hebt over je beltegoed?

Slide 37 - Open vraag

Luister goed.

Welke toetsen moet je indrukken als je een nieuw abonnement wilt afsluiten?

Slide 38 - Open vraag

Luister goed.

Welke toetsen moet je indrukken als je een nieuw adres wilt doorgeven?

Slide 39 - Open vraag

Als je een gebeurtenis beschrijft, vertel je aan anderen wat je hebt gezien of hebt meegemaakt. De luisteraars begrijpen je het best als je alles vertelt in de volgorde waarin het gebeurd is. Dat noem je de tijdsvolgorde.

Slide 40 - Tekstslide

Zo beschrijf je een gebeurtenis:
 
• Stel jezelf vooraf de 5w+h-vragen:
– Wat is er gebeurd?
– Wie waren erbij betrokken?
– Waar is het gebeurd?
– Wanneer gebeurde het?
– Waarom (of waardoor) gebeurde het?
– Hoe gebeurde het?

Slide 41 - Tekstslide

Je loopt na schooltijd naar het winkelcentrum in jouw buurt. Je wilt bij de snackbar een ijsje halen. Als je bij het winkelcentrum aankomt, zie je plotseling een man de hoek om rennen vanuit de telefoonwinkel. Hij heeft een grote tas bij zich, die hij in alle haast niet goed dicht heeft gemaakt. Er vallen twee telefoondoosjes uit, recht voor jouw voeten. Je pakt de doosjes en ziet dat er twee fonkelnieuwe iPhones in zitten. Plotseling hoor je gillende sirenes: de politie komt aanrijden. Twee agenten stappen uit en zien jou met de doosjes in je hand. ‘Wat heeft dit te betekenen!?’ zeggen ze streng.

Slide 42 - Tekstslide

Bedenk wat je de agenten vertelt. Geef eerst antwoord op de 5w+h-vragen.
– Wat is er gebeurd?
– Wie waren erbij betrokken?
– Waar is het gebeurd?
– Wanneer gebeurde het?
– Waarom (of waardoor) gebeurde het?
– Hoe gebeurde het?

Slide 43 - Open vraag