H1+H2+H3

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 4

Oefentoets

Welke 3 soorten inkomens zijn er?

1. Inkomen uit werk, overdracht en overheid
2. Inkomen uit arbeid, zakgeld en uitkering
3. Inkomen uit arbeid, rente en overdracht
4. Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht

Waarom moet je prioriteiten stellen?

1. Omdat dat goed is voor een mens
2. Je hebt echt heel veel geld en bezittingen. Je wilt alles laten zien.
3. Je hebt niet genoeg middelen om al je behoeften te vervullen
4. Om meer middelen te krijgen

Wat is een doelgroep?

1. Groep mensen met ongeveer dezelfde interesses.
2. Groep mensen die op elkaar lijken qua uiterlijk
3. Groep mensen die hetzelfde doel voor ogen hebben
4. een groep voetbalkeepers

Wat is consumer power

1. sterke verbruikers
2. consumenten die samenwerken om een bedrijf te beinvloeden
3. power girls
4. sterke mannen die veel te vertellen hebben

Kinderbijslag is een voorbeeld van

1. Inkomen uit overdracht
2. Primair inkomen
3. Inkomen uit arbeid
4. Inkomen uit bezit

Wat geeft de lorenzcurve aan...

1. De inkomensongelijkheid van een land
2. De koopkracht van een land
3. De alfabetiseringsgraad van een land
4. De ontwikkelingsgraad van een land

Noem de 6 p's
(marketingmix)

1. plaatsbeleid - prijsbeleid - promotiebeleid - personeelsbeleid- presentatiebeleid - penbeleid
2. plaatsbeleid - prijsbeleid - promotiebeleid - personeelsbeleid- presentatiebeleid - plaatsbeleid
3. plaatsbeleid - prijsbeleid - promotiebeleid - personeelsbeleid- presentatiebeleid - productbeleid
4. plaatsbeleid - prijsbeleid - promotiebeleid - personeelsbeleid- presentatiebeleid - psvbeleid

Een rente van 2,5 % geeft een groeifactor van

1. 12,5
2. 1,25
3. 0,125
4. 1,025

Wanneer de vraag naar producten toeneemt, worden producten:

1. duurder
2. goedkoper

Lorenzcurve is bedoeld als middel om:

1. duidelijk te maken hoe oneerlijk verschillende salarissen zijn
2. aan te geven hoe inkomsten zijn verdeeld over de bedrijven
3. aan te geven hoe het vermogen is verdeeld door de overheid in een land
4. aan te geven hoe het nat. inkomen is verdeeld over bevolking in een land

wat is de formule van het indexcijfer

1. ​getalbasisjaar​​nieuwgetal​​x100
2. ​nieuwgetal​​getalbasisjaar​​x100
3. ​nieuwgetal​​basisjaar​​−100

Het CPI geeft het volgende weer

1. indexcijfer van de overheidsbelasting
2. indexcijfer mbt de consumentenprijzen
3. indexcijfer mbt consumenten uitgaven
4. indexcijfer van het centraal planbureau

Wat is het indexcijfer van 2016?

Jaar	2013	2014	2015	2016
Prijs	€ 2,64	€ 2,75	€ 2,51	€ 2,78
Indexcijfer			100

1. 89,2
2. 90,3
3. 98,6
4. 110,8

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?

1. Deflatie
2. Inflatie

Inflatie kan verschillende oorzaken hebben. Wat is een mogelijke oorzaak van inflatie?

1. De lonen worden dit jaar niet verhoogd.
2. De btw-tarieven stijgen.
3. Het aanbod van producten stijgt.
4. De vraag naar goederen en diensten neemt af.

Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....

1. reëel inkomen
2. nominaal inkomen
3. modaal inkomen
4. duurzaam inkomen

Een paar schoenen kost 125 euro. Je krijgt 41,25 euro korting. Hoeveel procent korting krijg je?

1. 33%
2. 40%
3. 41,25%
4. Ik weet het niet

Met welke formule bereken je de stijging, groei, afname of daling in procenten?

1. nieuw-oud : oud x 100
2. (nieuw-oud) : oud x 100
3. (oud - nieuw) : 100
4. (deel : geheel) x 100

In 2019 waren er op onze school 582 examenkandidaten. Na afloop van het examen waren 568 examenkandidaten geslaagd.
Hoeveel procent is geslaagd?

1. 102,5%
2. 2,4%
3. 97,6%
4. 87,4%

Wat is geen elektronische betaling

1. creditcard
2. PayPal
3. cash
4. pentransactie

Wat is een voordeel van elektronisch betalen?

1. je maakt snel fouten
2. je kan daarmee sparen
3. het is veilig
4. het kan snel gestolen worden

Wat is chartaal geld?

1. 
2. 

Wat zijn de drie functies van geld?

1. Rekenmiddel, ruilmiddel & betaalmiddel
2. Spaarmiddel, rekenmiddel & betaalmiddel
3. Spaarmiddel, ruilmiddel & betaalmiddel
4. Rekenmiddel, ruilmiddel & spaarmiddel

Wat zijn GEEN vaste lasten?

1. brood kopen bij de bakker
2. telefoonabonnement
3. lidmaatschap voetbal
4. huur

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?

1. van sparen voor een doel en sparen voor de rente
2. van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
3. van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
4. van sparen uit voorzorg en voor een doel

Bram heeft geen geld meer en gaat geld lenen. Hij kiest een persoonlijke lening, omdat:

1. De looptijd en het termijnbedrag vast staan.
2. De looptijd en het termijnbedrag NIET vast staan
3. Hij zijn lening altijd kan opnemen tot een vast bedrag.
4. Deze lening is alleen voor hem en niet voor anderen.

Bereken het marktaandeel van Samsung

Samsung	30000
Apple	75000
LG	10000
Huawei	25000
Overig	5000

1. 25,3%
2. 21,4%
3. 19,5%
4. 20,7%

Welke afspraken tussen bedrijven zijn verboden, in verband met kartelvorming?

1. Afspraken over het ophalen van afval
2. Afspraken over verkoopprijzen
3. Afspraken over vrije dagen medewerkers

Sleep de begrippen naar de juiste plaats

-

-

Inkoopwaarde omzet

Brutowinst

Nettoresultaat

Omzet

Bedrijfskosten

Ken je alle formules nog?

AFZET

VERKOOPPRIJS = 

OMZET - 

= BRUTOWINST

BRUTOWINST - 

= NETTORESULTAAT

X

OMZET

INKOOPWAARDE

BEDRIJFSKOSTEN

omzet

consumentenprijs

Inkoopwaarde van de omzet

Brutowinst

Nettoresultaat

verkoopprijs x de afzet

Brutowinst - bedrijfskosten

verkoopprijs + BTW

Afzet x de inkoopprijs

omzet - inkoopwaarde van de omzet

Een stokbrood uit Frankrijk kost zonder btw € 0,68 per stuk. Het lage btw tarief daar is 7%
Wat zijn de 2 juiste berekeningen om de bruto verkoopprijs voor een stokbrood te berekenen?

1. 0,68 x 1,07 = ....
2. 0,68 : 1,07 x 100 = .....
3. 1,07 : 100 x 0,68 = ....
4. 0,68 : 100 x 107 = ....

De consumentenprijs voor een computer is € 2.149,-

1. de verkoopprijs is € 1.467,-
2. de verkoopprijs is € 1.675,47
3. de verkoopprijs is € 1.775,07
4. de verkoopprijs is € 1.776,03

De Verkoopprijs is € 5,00.
De consumentenprijs is dan ...

1. € 5,00
2. € 6,05
3. € 5,45
4. Antwoord B of C kan allebei.