Lessenserie Domein D Evaluatie

• Informatica
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4,6

Lessenserie Domein D

1. Tijdens de les is de leraar vooral:
zelf aan het woord

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

2. Tijdens de les is de leraar:
Vriendelijk tegen leerlingen

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

3. Tijdens de les van deze leraar:
Moet je stil zijn tijdens presentaties

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

4. Zegt dat leerlingen weinig presteren

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

5. Met deze leraar:
Kun je het goed bespreken, als je het ergens mee oneens bent

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

6. De informatica leraar:
is bereid om iets opnieuw uit te leggen

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

7. De informatica leraar:
doet alsof we niets weten

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

8. De informatica leraar:
lijkt te weten wat hij doet

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

9. De informatica leraar:
maakt soms opmerkingen die onaardig zijn

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

10. De informatica leraar:
probeert mee te werken als leerlingen iets willen

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

11. De informatica leraar:
helpt bij je werk als je een vraag hebt

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

12. De informatica leraar:
Dreigt met een straf als je niet luistert

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

13. ziet wat er in de klas gebeurt

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

14. bij de informatica leraar:
mag je zelf weten of je het huiswerk maakt

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

15. De informatica leraar:
moet strenger zijn tegen ordeverstoorders

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

16. De informatica leraar:
Kan goed en duidelijk uitleggen

1: niet

2: enigszins

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

17. De informatica leraar:
vindt alles meestal wel goed

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

18. kan kwaad worden

1: niet

2: enigszins

3. neutraal

4. erg

5. heel erg

19. Houdt streng orde

1: niet

2: ietwat, soms

3. neutraal

4. erg

5. heel erg

20. Met de informatica leraar:
kun je maar zo ruzie krijgen

1: nooit

2: soms

3. neutraal

4. vaak

5. altijd

21. Bij informatica:
Is er altijd een prettige sfeer in de klas

1: niet

2: enigszins

3. neutraal

4. erg

5. heel erg

22. De informatica leraar:
laat het duidelijk merken als je iets fout doet

1: niet

2: ietwat

3. soms wel soms niet

4. erg duidelijk

5. heel erg duidelijk

23. De informatica leraar:
aarzelt soms

1: niet eigenlijk

2: soms een beetje

3. wisselend

4. meestal wel

5. heel erg aarzelend

24. De informatica leraar:
laat zich teveel door leerlingen op de kop zitten

1:

2: ietwat

3. soms wel soms niet

4. meestal

5. heel erg

25. Met een variabele kan ik

1: wat is het?

2: ik weet wat het is

3. uitleggen wat het is

4. gebruiken in een script

5. iets slims mee maken voor de Maqueen

26. Met een functie kan ik

1: wat is het?

2: ik weet wat het is

3. uitleggen wat het is

4. gebruiken in een script

5. iets slims mee maken voor de Maqueen

27. Met een class kan ik

1: wat is het?

2: ik weet wat het is

3. uitleggen wat het is

4. gebruiken in een script

5. iets slims mee maken voor de Maqueen

28. Met een methode kan ik

1: wat is het?

2: ik weet wat het is

3. uitleggen wat het is

4. gebruiken in een script

5. iets slims mee maken voor de Maqueen