Hoofdstuk 4 Elektriciteit (Nova Max klas 2)

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
A
- Spanningsbron - Verbindingssnoeren - Apparaat
B
- Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Apparaat
C
- Stroommeter - Verbindingssnoeren - Apparaat

Slide 3 - Quizvraag

Welke stoffen laten elektrische stroom gemakkelijk door?
A
koper, goud, steen
B
Rubber, ijzer, messing
C
goud, zilver, brons
D
koolstof, ijzer, plastic

Slide 4 - Quizvraag

Welke drie stoffen zijn isolatoren?
A
Rubber, plastic en hout
B
Plastic, tin en hout
C
Rubber, koolstof en hout
D
Plastic, koper en glas

Slide 5 - Quizvraag

Welke stof is geen geleider?
A
Alle metalen
B
Koolstof
C
hout
D
zout water

Slide 6 - Quizvraag

Stroomsterkte zegt je iets over:
A
Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
B
Hoe 'snel' de deeltjes gaan
C
Hoeveel elektrische energie een deeltje 'draagt'
D
Hoe 'energiek' een deeltje is

Slide 7 - Quizvraag

Paragraaf 1
  • Stroomsterkte
Stroomsterkte (I) meet je in ampère (A).

Stroomsterkte = de hoeveelheid deeltjes die in een seconde op een bepaalde plek door de draad stromen



    Slide 8 - Tekstslide

    Slide 9 - Tekstslide

    Slide 10 - Tekstslide

    Paragraaf 2
    •  Spanning

    • Spanningsbronnen
    • Batterijen in serieschakeling
    • Netspanning (230 volt uit het stopcontact)

    Slide 11 - Tekstslide

    Paragraaf 2
    •  Spanning
    Spanning (U) meet je in volt (V).

    Spanning = Verschil in elektrische energie die het deeltje op 2 punten in de stroomkring heeft. 


    Slide 12 - Tekstslide

    Paragraaf 2
      Spanningsbronnen:
      • Lichtnet
      • batterij
      • accu 
      • dynamo




      Slide 13 - Tekstslide

      Paragraaf 2
        • Spanningsbronnen

        Een kleine batterij levert ongeveer 1,5 volt

        Een stopcontact levert ongeveer 230 volt

        Een (elektrische) trein rijdt op 1500 volt


        Slide 14 - Tekstslide

        Paragraaf 2
        • Batterijen in serieschakeling

        Vaak heb je meer dan een batterij nodig om
        aan de juiste spanning te komen.
        Je moet de batterijen in serie schakelen.

        Als je dit (goed) doet mag je de spanning optellen.

        Slide 15 - Tekstslide

        Spanning zegt iets over:
        A
        Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
        B
        Hoe 'snel' de deeltjes gaan
        C
        Verschil in elektrische energie op 2 punten in stroomkring
        D
        Hoe 'energiek' een deeltje is

        Slide 16 - Quizvraag

        Hoeveel spanning komt er thuis uit een stopcontact?
        A
        22 volt
        B
        23 volt
        C
        220 volt
        D
        230 volt

        Slide 17 - Quizvraag

        Als je 4 batterijen van 1,5 volt in serie schakelt, dan krijg je een totale spanning van:
        A
        5,5 volt
        B
        6,0 volt
        C
        2,66 volt
        D
        2,5 volt

        Slide 18 - Quizvraag

        Paragraaf 3
        • Symbolen

        • Serieschakeling
        • Parallelschakeling

        Slide 19 - Tekstslide

        Paragraaf 3
        • Symbolen


        Slide 20 - Tekstslide

        Paragraaf 3
        • Serieschakeling
        In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk.
        Als 1 lampje kapot gaat, wordt de 
        stroomkring onderbroken en gaan
        de andere lampjes ook uit. 


        Slide 21 - Tekstslide

        Paragraaf 3
        • Parallelschakeling
        In een parallelschakeling is de spanning overal gelijk.

        Dit wordt ook bij je thuis gebruikt. Als
        een lamp kapot gaat, blijft de 
        koelkast wel gewoon werken. 

        Slide 22 - Tekstslide

        Slide 23 - Tekstslide

        Slide 24 - Tekstslide

        Draad
        Batterij
        Lamp(je)
        Schakelaar
        Motor(tje)
        Stopcontact

        Slide 25 - Sleepvraag

        In een serieschakeling is de:
        A
        Stroomsterkte overal gelijk
        B
        Spanning overal gelijk
        C
        Energie overal gelijk
        D
        Vermogen overal gelijk

        Slide 26 - Quizvraag

        In een parallelschakeling is de:
        A
        Stroomsterkte overal gelijk
        B
        Spanning overal gelijk
        C
        Energie overal gelijk
        D
        Vermogen overal gelijk

        Slide 27 - Quizvraag

        Paragraaf 4
        • Vermogen
        Vermogen vertelt je hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 seconde verbruikt.
        Vermogen bereken je in Watt.

        Bij sommige apparaten is vermogen steeds gelijk, bij andere is het afhankelijk van het gebruik. 

        Slide 28 - Tekstslide

        Paragraaf 4
          • Formule

                 Vπ‘’π‘Ÿπ‘šπ‘œπ‘”π‘’π‘› = π‘ π‘π‘Žπ‘›π‘›π‘–π‘›π‘” Γ— π‘ π‘‘π‘Ÿπ‘œπ‘œπ‘šπ‘ π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘˜π‘‘π‘’


          Denk daarbij ook aan gebruik van de juiste eenheden. 

          P=Uβ‹…I

          Slide 29 - Tekstslide

          Paragraaf 4
          Grootheid is 'wat' je meet. Eenheid is 'waarin' je het meet. 
          Grootheid
          symbool
          Eenheid
          symbool
          vermogen
          P
          watt
          W
          spanning
          U
          volt
          V
          stroomsterkte
          I
          ampere
          A

          Slide 30 - Tekstslide

          Oefenen 
          Een oplaadbare batterij levert een spanning van 1.2V. De batterij wordt gebruikt voor een zaklantaarn. De stroomsterkte door de zaklantaarn is 2000 mA.
          Bereken het vermogen van de zaklantaarn.

          Slide 31 - Tekstslide

          Slide 32 - Tekstslide

          De juiste formule om het vermogen te berekenen is:
          A
          spanning+stroomsterkte
          B
          spanningβˆ’stroomsterkte
          C
          spanningβ‹…stroomsterkte
          D
          ​stroomsterkte​​spanning​​

          Slide 33 - Quizvraag

          De juiste formule is:
          A
          P=U+I
          B
          P=Uβˆ’I
          C
          P=Uβ‹…I
          D
          P=​U​​I​​

          Slide 34 - Quizvraag

          Een snoer van 100 kerstlampjes sluit je aan op een adapter die een spanning levert van 12 V. De stroomsterkte is 2 A.'
          Bereken het vermogen dat de lampjes gebruiken
          A
          200W
          B
          24W
          C
          1200W
          D
          6W

          Slide 35 - Quizvraag

          Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
          A
          250 000 kW
          B
          0,250 kW
          C
          2,5 kW
          D
          25 kW

          Slide 36 - Quizvraag

          Grootheid
          eenheid
          Afkorting
          Afkorting
          Vermogen
          Stroomsterkte
          Spanning 
          P
          I
          V
          Ampère
          A
          W
          U
          Watt
          Volt

          Slide 37 - Sleepvraag