Recap vragen en ontkenningen in de present simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

Aan het eind van de les:

• Weet je weer hoe het zit met de present simple (tegenwoordige tijd.) 
• Vraagzinnen moeten maken met de present simple.

De present simple

• De present simple is de tegenwoordige tijd.
• Je maakt de present simple door het hele werkwoord te nemen: bijvoorbeeld het werkwoork To walk

Persoonsvorm	Werkwoord	Rest van de zin
I	walk	to school.
You	walk	to school.
We	walk	to school

Leerdoel vandaag

Je leert hoe je vragen en ontkenningen moet maken in het Engels met de present simple. 

De regel:

Bij een Engelse vraagzin hoef je de volgorde niet te veranderen!

Bij I, you, we en they zet je het woord DO vooraan de zin en een vraagteken achter aan de zin. 

• They make pancakes.
• Do they make pancakes?
• I watch a film.
• Do I watch a film?

Maak een vraagzin:
We see a dog.

Maak een vraagzin:
You play football.

Let op!

Bij He, She en It moet je Does voor aan de zin zetten en de S achter het werkwoord weghalen. 

• He likes his shoes.
• Does he like his shoes?

Maak een vraagzin:
She knows the answer.

Maak een vraagzin:
He reads a book.

Let op:

Als er een vorm van To be in de zin staat (am, are, is) of can of may, dan zet je die voor aan de zin. 

• I am late for school. 
• Am I late for school?
• She is eating her breakfast.
• Is she eating her breakfast?

Maak een vragende zin
We are driving home.

Maak een vragende zin:
He is late for the party.

Ontkennende zinnen

Lesdoel vandaag

Je kunt ontkennende zinnen 

maken met de present simple. 

De regel

• Om een ontkennende zin te maken moet je de woorden do not (don't) voor het werkwoord zetten
• I go to school
• I do not (don't) go to school. 
• We dance a lot.
• We don't dance a lot.

Maak een ontkennende zin:
I know the answer.

Maak een ontkennende zin:
You like this sweater.

Maak een ontkennende zin:
They study English.

Let op!

Natuurlijk hebben He, She en It iets anders.

De regel

He, she en it krijgen geen don't maar doesn't voor het werkwoord.

Wat gebeurt er met de S achter het werkwoord?

He likes chocolate.

He doesn't like chocolate.

Maak een ontkennende zin:
He talks to his mum.

Maak een ontkennende zin:
Anna gives a present.

Maak een ontkennende zin:
It rains every week.

Let op!

• Als er een vorm van To be in de zin staat: dan zet je alleen het woord not achter deze vorm van To Be. 
• I am at home
• I am not at home. 
• She is walking home.
• She is not walking home.

Maak een ontkennende zin
We are watching TV.

Maak een ontkennende zin:
He is driving his car.

Ik snap hoe ik een zin vragend of ontkennend moet maken.

1. Ja, dat gaat zonder moeite.
2. Ja, maar ik wil dit nog wel een keer oefenen.
3. Nee, ik twijfel nog te veel.
4. Nee, ik snap er helemaal niets van.