H4 ch2 le futur et le condtionnel

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

vais

vas

va

allons

allez

vont

Je

Tu

il, elle, on

Nous

Vous

ils, elles

Hoe maak je de futur proche?

Hoe zet je een werkwoord in de futur proche?

Stap 1: Neem de juiste vorm van het werkwoord ALLER

Bijvoorbeeld: je vais

Stap 2: Zet hier het hele werkwoord achter.

Stap 3

Je vais parler                                                  Ik ga praten

Tu vas parler                                                  Jij gaat praten

Il va parler                                                       Hij gaat praten

Elle va parler                                                  Zij gaat praten

On va parler                                                   Men gaat praten

Nous allons parler                                      Wij gaan praten

Vous allez parler                                         Jullie gaan praten/ u gaat praten

Ils vont parler                                               Zij gaan praten

Elles vont parler                                         Zij gaan praten  

ik ga wonen

1. je alle habiter
2. je vas habiter
3. je vais habiter
4. je va habiter

jij gaat winnen

1. tu va gagner
2. tu vais gagner
3. tu alle gagner
4. tu vas gagner

Le futur

Om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren, gebruik je de futur. In het Nederlands maak je de toekomende tijd met behulp van het werkwoord zullen. 

Hoe maak je de futur?

Hoe zet je een werkwoord in de futur?

Stap 1: Neem het hele werkwoord.

Bijvoorbeeld: parler (praten)

Stap 2: Zet hier de juiste uitgang achter : ai/as/a/ons/ez/ont

NB! Bij werkwoorden die eindigen op -re, zoals perdre, vervalt de e.

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/ elles

heel ww + ons

heel ww + ez

heel ww + a

heel ww + as

heel www + ont

heel ww + ai

ik zal winnen

1. je vais gagner
2. je gagne
3. je gagnerai
4. j'ai gagné

wij zullen kopen

1. vous achèterez
2. vous allez acheter
3. nous allons acheter
4. nous achèterons

Zij zullen bezoeken

1. Ils visitent
2. Ils visiteront
3. Ils visiterent
4. Ils visitaient

regelmatig ww PARLER in  ´futur simple ´

ai-as-a-ons-ez-ont

je parlerai  - ik zal praten

tu parleras- jij zult praten

il parlera- hij zal praten

elle parlera- zij zal praten

nous parlerons- wij zullen praten

vous parlerez - jullie zullen praten

u zult praten

ils parleront - zij zullen praten

Enkele onregelmatige vormen van de futur simple => schrijf het hele werkwoord erachter:

 

j'aurai - ik zal hebben

tu seras- jij zult zijn 

il ira- hij zal gaan

elle voudra - zij zal willen 

nous devrons- wij zullen moeten

vous ferez- jullie zullen doen

vous viendrez- u zult komen

ils verront- zij zullen zien

elles sauront - zij zullen weten

conditionnel

le conditionnel - verleden toekomende tijd

=> stam is hetzelfde als bij de futur maar de uitgangen zijn die van de imparfait! (ais-ais-ait-ions-iez-aient)

=> vaak beleefdheidsvorm wordt erg veel gebruikt in het Frans

=> suggereert mogelijkheid

=> veel gebruikt in formele brieven

=> condition - voorwaarde :

let op! In een zin vaak een conditionnel en imparfait : na si (als) nooit een conditionnel!!

Si j'avais su, je ne serais pas venu

On trouverait moins de déchets par terre si les gens faisaient attention

Wat is een juiste vorm van de conditionnel :

Wij zouden gaan

1. nous viendons
2. nous irions
3. nous vendrions
4. nous irons

Wat is de juiste vertaling?

jullie zouden zijn

1. vous étiez
2. vous serez
3. vous êtriez
4. vous seriez

tu ......................... un joli cadeau! (avoir in de conditionnel)

ils .................. se taire (devoir)