In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Nederlands - lezen 2F
Slide 1 - Tekstslide
Het examen lezen, kijken en luisteren 2F
Je maakt het examen op de computer.
Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
Zorg dat je 15 minuten voor tijd aanwezig bent
Slide 2 - Tekstslide
Soorten examenvragen
De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.
Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.
Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin
Slide 3 - Tekstslide
Amuseren is één van de tekstdoelen. Wat zijn de andere 4?
Slide 4 - Open vraag
Informeren
Instructie geven
Overtuigen
Overhalen (activeren)
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Handleiding
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Slide 5 - Sleepvraag
Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?
Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)
Slide 6 - Tekstslide
In welk tekstdeel vind je NOOIT de hoofdgedachte van een tekst?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In het middenstuk
D
In het slot
Slide 7 - Quizvraag
Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?
Signaalwoorden Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.
Slide 8 - Tekstslide
Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar
Slide 9 - Sleepvraag
Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
De lezer nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit
Slide 10 - Quizvraag
Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
Wat is de de functie van een inleiding?
Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?
Let op:
De inhoud van de tekst
De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
De vormgeving en manier van presenteren
Slide 11 - Tekstslide
Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?
Slide 12 - Open vraag
Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders
Slide 13 - Quizvraag
Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft. Ik vind dat... / Mijn mening is...
Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat,
Slide 14 - Tekstslide
Een redenering beoordelen
Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?
Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?
Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief ofobjectief?
Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?
Slide 15 - Tekstslide
Geldig argument of niet? Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee
Slide 16 - Poll
Geldig argument of niet? "Grizzly is een hond. Alle honden hebben zuurstof nodig om te leven. Grizzly heeft dus zuurstof nodig om te leven."
A
goede argumentatie
B
foute argumentatie
Slide 17 - Quizvraag
Geldig argument of niet? "Als het regent wordt de stoep nat. De stoep is nat, dus het heeft geregend."
A
goede argumentatie
B
foute argumentatie
Slide 18 - Quizvraag
Het bewijs van een alternatief...
Slide 19 - Tekstslide
Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De schrijver of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
Slide 20 - Quizvraag
Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.
Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.
Slide 21 - Tekstslide
Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
Lees dagelijks een kwartiertje de krant of een tijdschrift (kan ook online)
Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag)
Tijdens het examen:
Zorg dat je goed uitgerust bent.
Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
Neem je tijd.
Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.
Slide 22 - Tekstslide
Hoe kun je je voorbereiden? (1)
Ga naar: GPS Nederlands - toetsen - oefenexamen
Ga naar: https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0